Examples of using "Mun" in a sentence and their dutch translations:
Ik moet mijn huiswerk doen.
Voor mij.
- Laat mij eens proberen.
- Laat mij het proberen.
- Ik moet mijn mobieltje opladen.
- Ik moet mijn gsm opladen.
- Ik moet mijn telefoon opladen.
Waar zijn mijn kinderen?
- Mijn baas is een gemenerik.
- Mijn baas is een rotzak.
- Mijn baas is een klootzak.
- Mijn baas is een kloothommel.
- Verdwijn uit mijn bed.
- Verdwijn uit m'n bed.
Ik moet mijn kamer opruimen.
Mijn schoenen zijn versleten.
Ik heb hoofdpijn.
- Ik heb pijn aan mijn keel.
- Ik heb keelpijn.
Jongens, ik moet ervandoor.
Ik ben mijn pincode vergeten!
Waar is mijn bier?
Ik gaf het aan mijn mama.
Mijn opa houdt van wandelen.
Waar is pappa?
Is dit mijn schuld?
Waar is mijn bier?
Ik kan mijn benen niet voelen.
Mijn cijfers zijn hoger dan gemiddeld.
Laat me nog 'ns proberen.
Waar kan ik mijn fiets laten?
Hou op zonder toestemming mijn kleren te lenen.
Ik ben op zoek naar mijn broer.
Ik haat mijn buren.
Mijn fiets werd gestolen.
Mijn fout!
De mijne is zwart.
Kun je stoppen met het beantwoorden van mijn vragen met een vraag?
Sorry, het was alleen bedoeld als een onschuldige grap.
Waar zijn mijn schoenen?
Ik hou van mijn moeder.
- Eet me.
- Eet me op!
Mijn kat is gelukkig.
- Dat is mijn lievelingsstoel.
- Dat is mijn favoriete stoel.
Mijn vriend leert Koreaans.
- Tennis is mijn favoriete sport.
- Tennis is mijn lievelingssport.
Mijn broer praat te veel.
Mijn zoon gelooft in de Kerstman.
Tom is mijn stiefvader.
Waar is mijn bier?
Mijn ouders zijn dood.
Mijn ouders zijn in Australië.
Hij is mijn eerste liefde.
- Tom kuste mijn neef.
- Tom kuste mijn nicht.
Ik had het woord "wachtwoord" niet als mijn wachtwoord moeten gebruiken.
Bob is mijn vriend.
Dit is mijn auto.
Mijn vrouw is een vegetariër.
Beantwoord mijn vraag.
Waar is mijn auto?
Ik ben trots op mijn kinderen.
Hier is mijn sleutel.
Kom met me zwemmen.
Ze is mijn vriendin.
Mijn moeder is in de keuken.
Ik moet even telefoneren.
Mijn vriendin is een actrice.
- Ik heb pijn aan mijn keel.
- Ik heb keelpijn.
Hier nam ik mijn vriendin mee naartoe op ons eerste afspraakje.
Dit is mijn paraplu.
Tom is mijn vriend.
Dit is mijn vriendin.
Mijn leven is saai.
Ik zou mijn Hongaars graag willen verbeteren.
Tom heeft mijn paraplu gestolen.
Dat is mijn fout.
Engels is niet mijn moedertaal.
Er zit een monster onder m'n bed.
Ik heb een hekel aan mijn buurman.
Laat mijn hand niet los.
Waar is mijn andere sok?
Mijn haar is te lang geworden.
Hij is een vriend van mijn broer.
- Ik hou van je met heel mijn hart.
- Ik hou van je uit de grond van mijn hart.
Ik moet een nieuwe computer kopen.
Mijn kamer is op de vierde verdieping.
- Ik woon bij mijn ouders.
- Ik woon samen met mijn ouders.
- Mijn zus is knap.
- Mijn zus is mooi.
Ik kan niet door mijn neus ademen.
Waar is mijn geld?
Ik werd wakker en zag een inbreker in mijn kamer.
Mijn moeder kan goed piano spelen.
Weet je waar mijn sleutel is?
Ik denk, in moeilijke tijden, mag je zoveel huilen als je wilt hoor.
Ik wil meer tijd met mijn gezin doorbrengen.
Ik denk dat mijn spijkerbroek is gekrompen.
Ik wil meer tijd met mijn gezin doorbrengen.
- Ik heb hoofdpijn.
- Ik heb koppijn.
- Je bent zo mooi dat ik mijn versierzin kwijt ben.
- Je bent zo mooi dat ik mijn versierzin vergeten heb.
Mijn brein lijkt vandaag niet goed te werken.