Translation of "Weekend" in Dutch

0.018 sec.

Examples of using "Weekend" in a sentence and their dutch translations:

- Have a nice weekend.
- Have a nice weekend!

- Goed weekeinde.
- Prettig weekend!

- Have a good weekend!
- Have a good weekend.

Een fijn weekend!

It's the weekend.

Het is weekend.

- How was your weekend?
- How did your weekend go?

Hoe was je weekend?

- I am the weekend nurse.
- I'm the weekend nurse.

Ik ben de weekendverpleegkundige.

How was your weekend?

Hoe was je weekend?

See you this weekend!

- Ik zie je in het weekend!
- Ik zie u in het weekend!

- What are your weekend plans?
- What're your plans for the weekend?
- What are your plans for the weekend?

- Wat ben je van plan voor het weekend?
- Wat voor plannen heb je voor het weekend?
- Wat zijn je plannen voor het weekend?

- What are your weekend plans?
- What're your plans for the weekend?
- What are your plans for the weekend?
- How are you going to spend your weekend?
- What are your plans for next weekend?

Wat ben je van plan voor het weekend?

- Did you have a good weekend?
- Did you have a nice weekend?

Hebt ge een aangenaam weekend gehad?

- What'll you be doing over the weekend?
- What'll you do this weekend?

Wat ga je van het weekend doen?

- Enjoy the rest of the weekend!
- Enjoy the rest of the weekend.

Geniet van de rest van het weekeind!

Are you free this weekend?

Ben je vrij dit weekend?

What'll you do this weekend?

Wat ga je van het weekend doen?

What are your weekend plans?

- Wat ben je van plan voor het weekend?
- Wat zijn je plannen voor het weekend?

That weekend I went skiing.

Dat weekend ben ik gaan skiën.

How did your weekend go?

Hoe was je weekend?

- What're your plans for the weekend?
- What are your plans for the weekend?

- Wat ben je van plan voor het weekend?
- Wat zijn je plannen voor het weekend?

- Tom'll be in Boston next weekend.
- Tom will be in Boston next weekend.

Tom is volgend weekeinde in Boston.

- Tom's funeral will be this weekend.
- Tom's funeral is taking place this weekend.

Toms begrafenis zal dit weekend zijn.

- You had a good weekend, didn't you?
- Well, did you have a good weekend?

- Nou, ben je het weekend goed doorgekomen?
- Nou, heb je een goed weekend gehad?

He comes home almost every weekend.

Hij komt bijna elk weekend thuis.

I learned a lot this weekend.

Ik heb dit weekend veel geleerd.

Did you have a good weekend?

Hebt ge een aangenaam weekend gehad?

Last weekend was boring for me.

Het laatste weekeind was vervelend voor mij.

What're your plans for the weekend?

Wat ben je van plan voor het weekend?

Tom's funeral will be this weekend.

Toms begrafenis zal dit weekend zijn.

We spent the weekend with friends.

We brachten het weekend met vrienden door.

Where did you go last weekend?

Waar ben je afgelopen weekend heengegaan?

Tom comes home almost every weekend.

Tom komt bijna ieder weekend naar huis.

What did you do last weekend?

Wat heb je vorig weekend gedaan?

The weekend can't come quick enough.

Ah, ik kan niet wachten op het weekend.

We go out together every weekend.

We gaan ieder weekeinde samen uit.

Tom ran a marathon last weekend.

Tom heeft vorig weekend een marathon gelopen.

Tom is here for the weekend.

Tom is hier voor het weekend.

Our weekend plans were in abeyance.

Onze weekendplannen waren opgeschort.

Tom will go skiing next weekend.

Tom gaat volgend weekend skiën.

- I think that I'll stay home this weekend.
- I think I'll stay home this weekend.

Ik denk dat ik komend weekend maar thuis blijf.

- What are you going to do over the weekend?
- What'll you be doing over the weekend?

Wat ga je van het weekend doen?

- Tom will be in Boston next weekend.
- Tom is going to be in Boston next weekend.

Tom is volgend weekend in Boston.

He bicycled to the beach every weekend.

Hij fietste ieder weekend naar het strand.

I spent the weekend with my friends.

Ik bracht het weekend met mijn vrienden door.

What did you do over the weekend?

- Wat hebt ge tijdens het weekend gedaan?
- Wat heb je het weekend gedaan?

What'll you be doing over the weekend?

Wat ga je van het weekend doen?

Tom's funeral is taking place this weekend.

Toms begrafenis zal dit weekend zijn.

What are your plans for this weekend?

Wat zijn jouw plannen voor dit weekend?

Do you have plans for this weekend?

Heb je plannen voor dit weekend?

What are your plans for the weekend?

- Wat ben je van plan voor het weekend?
- Wat voor plannen heb je voor het weekend?

Well, did you have a good weekend?

Nou, heb je een goed weekend gehad?

My wife is away for the weekend.

Mijn vrouw is het weekend weg.

Tom is going bird watching next weekend.

Tom gaat komend weekend vogelen.

Tom spent the weekend at our place.

Tom bracht het weekend bij ons door.

What did you do on the weekend?

Wat heb je het weekend gedaan?

I'm going to Izu over the weekend.

Ik heb van plan naar Izu te gaan tijdens het weekend.

Tom will be in Boston next weekend.

Tom is volgend weekeinde in Boston.

I'm going fishing with Tom next weekend.

Ik ga volgend weekend met Tom vissen.

I have to buy a car this weekend.

Ik moet dit weekend een auto kopen.

Do you have anything on for this weekend?

Heb je plannen voor dit weekend?

I didn't go fishing with Tom last weekend.

Ik ben vorig weekend niet met Tom wezen vissen.

I can't wait for the weekend to begin.

Ik kan niet wachten op dat weekeind.

I had a small dinner party last weekend.

Ik ging vorig weekend uit eten.

I'm going to the country for the weekend.

In het weekeind ga ik naar het platteland.

Tom went to a family reunion last weekend.

Tom is afgelopen weekend naar een familiereünie geweest.

- I thought you two played tennis together every weekend.
- I thought that you two played tennis together every weekend.

Ik dacht dat jullie elk weekend samen tennis speelden.

Over the weekend I have a lot to wash.

- Ik moet een boel wassen in het weekend.
- Tijdens het weekend heb ik veel te wassen.

I am going to spend the weekend in Kanazawa.

Ik ga het weekeinde in Kanazawa doorbrengen.