Examples of using "Turkey" in a sentence and their dutch translations:
Ik kom uit Turkije.
Ik woon in Turkije.
Deze kalkoen is lekker.
Deze kalkoen smaakt goed.
Sami eet nooit kalkoen.
Waar woont u in Turkije?
Kalkoen, mond en een mond.
Woon je in Turkije?
Turkije was sterker dan Griekenland.
Turkije is een mooi land.
Turkije is een ontwikkeld land.
- Hebt ge al kalkoen gegeten?
- Heb je al eens kalkoen gegeten?
Ik at een broodje kalkoen.
Ankara is de hoofdstad van Turkije.
- Waar woon je in Turkije?
- Waar woont u in Turkije?
- Waar wonen jullie in Turkije?
Maria heeft nog nooit een kalkoen gekookt.
Turkije wordt "Türkiye" genoemd in het Turks.
De hoofdstad van Turkije is Ankara.
Bent u ooit in Turkije geweest?
Erdogan is de president van Turkije.
De gastheer sneed de kalkoen aan voor de gasten.
Veel mensen eten kalkoen op kerstdag.
Onze familie eet meestal kalkoen met Kerstmis.
Ik ben geboren in Turkije uit Koerdische ouders
Tom sneed de kalkoen met een elektrisch mes.
Waarom wil je naar Turkije?
Nog één uur en de kalkoen is klaar.
Een kalkoen is iets groter dan een kip.
Omdat ze vegetariër is, at ze tofoe in plaats van kalkoen.
Turkije werd een onafhankelijke republiek op 29 oktober 1923.
Algerije doet goede zaken met China en Turkije.
Tom gaf zijn hond een restje kerstkalkoen.
Turkije is lekker, zo lang je je bek houdt.
Tom at een broodje kalkoen en dronk een glas sinaasappelsap.
Wat zou je liever hebben met kerst? Ham of kalkoen? Geen van beide, ik ben veganist.
Maria bond een schort om haar middel en haalde de kalkoen uit de oven.