Examples of using "Swim" in a sentence and their dutch translations:
Hij kan niet zwemmen.
- Laat ons zwemmen.
- Laat ons een duikje nemen.
Zwem gewoon.
Ik zwem.
Jij kan zwemmen, maar ik niet.
Ik kan zwemmen.
Hij kan niet zwemmen.
Jij kan zwemmen, maar ik niet.
Je kan hier niet zwemmen.
Kun je zwemmen?
Hij kan zwemmen.
Tom kan zwemmen.
We kunnen zwemmen.
Tom kon niet zwemmen.
Kunnen konijnen zwemmen?
Mary kan zwemmen.
Je kan hier niet zwemmen.
Ik kan zwemmen.
Tom kan niet zwemmen.
Ik kan niet zwemmen.
Honden kunnen zwemmen.
Mary kan zwemmen.
- Je mag zwemmen.
- U mag zwemmen.
- Jullie mogen zwemmen.
Vis moet zwemmen.
Ik kan niet zwemmen.
Ik kan zwemmen.
Tom kan zwemmen.
Hij kan zwemmen.
- Je kunt niet zwemmen.
- Jij kan niet zwemmen.
Tom kon niet zwemmen.
Kun je zwemmen?
Kunnen konijnen zwemmen?
Hij kan niet zwemmen.
Probeer te zwemmen!
Ze kan niet zwemmen.
We kunnen zwemmen.
Sami kan niet zwemmen.
Kan je niet zwemmen?
Tom kan niet zwemmen.
Ze kan niet zwemmen.
Ik kan al zwemmen.
Hij kan snel zwemmen.
Tom kan nog niet zwemmen.
Een vis kan zwemmen.
Hij kan snel zwemmen.
- Ik zag haar zwemmen.
- Ik zag hem zwemmen.
- Ik heb het zien zwemmen.
Mijn broer zwemt niet.
Ik kan zwemmen.
Tom kan nog niet zwemmen.
Ze probeerde te zwemmen.
- Ik zwem elke dag.
- Ik zwem iedere dag.
Hij houdt van zwemmen.
Ik hou van zwemmen.
Ik kan snel zwemmen.
Ze bekeek hem bij het zwemmen.
Kom met me zwemmen.
Zwemt Tom vaak?
Laten we daar zwemmen.
- Vis moet zwemmen.
- De vis wil zwemmen.
Hij leert zwemmen.
Ze heeft vandaag niet gezwommen.
Tom houdt van het zwemmen.
Ze leert zwemmen.