Examples of using "Learning" in a sentence and their dutch translations:
- Ik leer Chinees.
- Ik leer Mandarijn.
Ik leer Baskisch.
Wij leren Spaans.
Ik heb slechts drie doelen in het leven: leren, leren en leren.
- Ik leer Grieks.
- Ik leer Nieuwgrieks.
het is aangeleerd gedrag.
Ik leer.
Ik leer Japans.
Ik leer Chinees.
Ik leer Turks.
Ik leer Arabisch.
Ik leer Engels.
Ik leer Frans.
Ik leer Baskisch.
Ik leer Koreaans.
Ik leer Spaans.
Ik leer Quechua.
Ik leer Fries.
Ik leer Zweeds.
Ik leer Noors.
Ik leer Servisch.
Ik leer Hongaars.
Ik leer Russisch.
Ik leer Portugees.
Ik leer Maori.
Ik leer Aramees.
Ik leer Vietnamees.
Ik leer Kazachs.
Ik leer Armeens.
Ik leer Oekraïens.
Ik leer Pools.
Ik leer Slowaaks.
Ik leer Sloveens.
Ik leer Italiaans.
Ik leer Thai.
Ik leer Hebreeuws.
Ik leer Albanees.
Ik leer Litouws.
Ik leer Baskisch.
Ik leer nu Frans.
- Ik leer Birmaans.
- Ik leer Birmees.
Ik leer Perzisch.
Frans leren is niet moeilijk.
We leren Hongaars.
Het was aangeleerd gedrag.
Ik leer Esperanto.
Wij leren Spaans.
Ik leer Engels.
Ik leerde.
- Ik leer Birmaans.
- Ik leer Birmees.
Ik leer Turkmeens.
Onderwijzen is leren.
- We leren Frans.
- We zijn Frans aan het leren.
Ik leer Tsjechisch.
Je bent Iers aan het leren.
Ik studeer muziek.
Hij leert Chinees.
- Ik leer piano.
- Ik ben piano aan het leren.
- Ik leer pianospelen.
Ik leer Iers.
- Maria is aan het leren.
- Maria leert.