Translation of "Person" in Dutch

0.007 sec.

Examples of using "Person" in a sentence and their dutch translations:

- Who is that person?
- Who is this person?
- Who's that person?

- Wie is deze persoon?
- Wie is die persoon?

You know, this person, and that person."

en iemand die dit deed en iemand die dat deed.

A person cannot understand another person completely.

Een persoon kan een ander persoon nooit helemaal begrijpen.

- Who is that person?
- Who's that person?

- Wie is deze persoon?
- Wie is die persoon?

- Who is that person?
- Who is this person?

- Wie is deze persoon?
- Wie is die persoon?

- He is a nice person.
- He is a kind person.
- He's a nice person.

Hij is een aardig persoon.

Next person, please.

- De volgende persoon a.u.b.
- De volgende, alstublieft.

Every person counts.

Iedereen telt.

That person died.

Die persoon is overleden.

Choose one person.

Kies één persoon.

You're a person.

- Gij zijt een persoon.
- Jij bent een persoon.

I'm a person.

Ik ben een persoon.

- He is a strange person.
- He's a strange person.

Hij is een vreemd persoon.

- He's a good person.
- He is a good person.

- Hij is een goed mens.
- Hij is een goeierik.

Are you a dog person or a cat person?

Ben je een honden- of kattenmens?

- He is an extraordinary person.
- He's an extraordinary person.

Hij is een buitengewoon persoon.

- I'm an honest person.
- I am an honest person.

- Ik ben een eerlijk persoon.
- Ik ben een eerlijk mens.

- I'm a morning person.
- I am a morning person.

Ik ben een ochtendmens.

- I am a busy person.
- I'm a busy person.

Ik ben een druk iemand.

Ebola spreads from person to person through bodily fluids.

Ebola verspreidt zich van mens tot mens via lichaamsvloeistoffen.

- He's a kind person.
- He is a kind person.

Hij is een vriendelijk persoon.

- She is a pleasant person.
- He is a pleasant person.

- Het is een aardige vent.
- Het is een aardig mens.
- Het is een aardige meid.

You're a troublesome person!

Je bent een lastpost.

He came in person.

- Hij is zelf gekomen.
- Hij kwam zelf.
- Hij kwam persoonlijk.

She's a kind person.

Zij is een vriendelijk persoon.

She's a quiet person.

Zij is een stil persoon.

I'm a good person.

Ik ben een goed mens.

Please choose one person.

Kies één persoon a.u.b.

Every person is unique.

- Iedere persoon is uniek.
- Ieder mens is uniek.

I'm a Windows person.

Ik ben een Windows-liefhebber.

No such person exists.

Zo'n persoon bestaat niet.

That's a real person.

Dat is een écht persoon.

He's a good person.

Hij is een goed mens.

Who is that person?

Wie is die persoon?

Every person is different.

Ieder persoon is verschillend.

Every person must die.

Ieder mens moet sterven.

Tell her in person.

Vertel het haar persoonlijk.

Tell him in person.

Vertel het hem persoonlijk.

Tell Tom in person.

Vertel het Tom persoonlijk.

I'm almost another person.

- Ik ben bijna een ander persoon.
- Ik ben haast iemand anders.

Tell them in person.

Vertel het ze persoonlijk.

She's an outspoken person.

Zij is een openhartig persoon.

I'm an independent person.

Ik ben een onafhankelijke man.

What an irritating person!

- Wat een vervelend mens!
- Wat een irritant mens!

Tom came in person.

Tom kwam persoonlijk.

- I am not a morning person.
- I'm not a morning person.

Ik ben geen ochtendmens.

- Tom is not a cat person.
- Tom isn't a cat person.

Tom is geen kattenmens.

- This type of person isn't interesting.
- Such a person is not interesting.

Dat soort mensen is niet interessant.

- I'm a realistic person.
- I am a realistic person.
- I'm a realist.

Ik ben een realistisch mens.

Bob is a nice person.

Bob is een aardig persoon.

Lincoln is a great person.

Lincoln is een geweldig persoon.

He is a friendly person.

Hij is een vriendelijk persoon.

He is an aggressive person.

Hij is een agressief mens.

He is a lovable person.

Hij is een liefdevol persoon.

You are a small person.

Jij bent een klein mens.

He's a well-informed person.

Hij is een goed geeïnformeerd persoon.

He is a rude person.

Hij is een onbeleefd persoon.

She is a selfish person.

Zij is een egoïstisch persoon.

Each person is a world.

Ieder mens is een wereld.

He is a cruel person.

Hij is een wreed persoon.

Tom is a friendly person.

Tom is een vriendelijk persoon.

You've got the wrong person.

- Je hebt de verkeerde persoon.
- Jullie hebben de verkeerde persoon.

That person is like me.

Die persoon lijkt op mij.

Ali is a good person.

Ali is een goede knaap.