Examples of using "Kids'" in a sentence and their dutch translations:
- Ze zijn kinderen.
- Zij zijn kinderen.
Kinderen, luister!
De kinderen slapen.
Ik heb geen kinderen.
- Ik hou van kinderen.
- Ik ben dol op kinderen.
Kinderen zijn wreed.
- Wegwezen, jongens!
- Wegwezen, jongens en meisjes!
- Maak de weg vrij, kinderen!
Ik wil kinderen hebben.
en stoute kinderen straft.
Zijn er kinderen?
Kinderen hebben slaap nodig.
Hij heeft kinderen.
zowel kinderen als volwassenen,
kinderen leren lezen?
Kinderen, luister!
De kinderen slapen.
Ik hou niet van kinderen.
Ze wil geen kinderen.
Veel kinderen, veel handen.
- Onze kinderen haten ons.
- Onze kinderen hebben een hekel aan ons.
- Vinden kinderen jou aardig?
- Mogen kinderen jou?
De kinderen hebben huiswerk.
Waar zijn je kinderen?
Waar zijn mijn kinderen?
Sommige kinderen hadden ballonnen.
Ik heb geen kinderen.
Kinderen doen domme dingen.
Mijn kinderen houden van honden.
- Ze zijn kinderen.
- Zij zijn kinderen.
- Hij is een kind.
- Zij is een kind.
- Ze is een kind.
- We hebben drie kinderen.
- Wij hebben drie kinderen.
Waar zijn de kinderen?
Ik heb geen kinderen.
en onze kinderen van ons houden.
De kinderen zijn op school.
Deze kinderen zijn in gevaar.
En de stoute kinderen straft.
Mijn kinderen hebben dit voor me gekocht.
Die kinderen hebben onze hulp nodig.
De kinderen zijn plotseling stil.
Kinderen lezen geen boeken meer.
Mis je je kinderen?
We waren toen nog maar kinderen.
Ik paste op de kinderen.
Heeft Tom kinderen?
Ik heb echt een hekel aan kinderen.
Aan kleine kinderen lesgeven is niet makkelijk.
of aan mijn baas of mijn kinderen.
Ik dacht dat bij kinderen
zoals onze banen, onze kinderen,
Kinderen hebben slaap nodig.
Hoe doen jullie kinderen dat?
Kinderen houden van pasta in tomatensaus.
Ik hou van kinderen.
Tom heeft kinderen.
Tom stelde voor op de kinderen te passen.
Waarom ben je niet bij de kinderen?
- Veel kinderen dragen een spijkerbroek.
- Vele kinderen dragen jeans.
Tom en Maria zijn goede kinderen.
Toms kinderen waren op zolder.
De kinderen spelen in het park.
Kinderen houden van honden.
Tom en ik hebben geen kinderen.
Ik wil kinderen, maar Tom niet.
Ik heb geen kinderen.
Ik heb geen kinderen.
waarin hij kinderen uit kansarme gezinnen leert
Mijn kinderen mogen geen televisie kijken.
Wees niet zo streng. Het zijn maar kinderen.