Translation of "Kids" in Dutch

0.030 sec.

Examples of using "Kids" in a sentence and their dutch translations:

They're kids.

- Ze zijn kinderen.
- Zij zijn kinderen.

Kids, listen!

Kinderen, luister!

- The kids are asleep.
- The kids are sleeping.

De kinderen slapen.

- I don't have kids.
- I have no kids.

Ik heb geen kinderen.

I love kids.

- Ik hou van kinderen.
- Ik ben dol op kinderen.

Kids are cruel.

Kinderen zijn wreed.

Beat it, kids!

- Wegwezen, jongens!
- Wegwezen, jongens en meisjes!
- Maak de weg vrij, kinderen!

I want kids.

Ik wil kinderen hebben.

The bad kids.

en stoute kinderen straft.

Are there kids?

Zijn er kinderen?

Kids need sleep.

Kinderen hebben slaap nodig.

He has kids.

Hij heeft kinderen.

kids and adults alike,

zowel kinderen als volwassenen,

Teaching kids to read?

kinderen leren lezen?

- Kids, listen!
- Children, listen!

Kinderen, luister!

The kids are asleep.

De kinderen slapen.

I don't like kids.

Ik hou niet van kinderen.

She doesn't want kids.

Ze wil geen kinderen.

More kids, more hands.

Veel kinderen, veel handen.

Our kids hate us.

- Onze kinderen haten ons.
- Onze kinderen hebben een hekel aan ons.

Do kids like you?

- Vinden kinderen jou aardig?
- Mogen kinderen jou?

The kids have homework.

De kinderen hebben huiswerk.

Where are your kids?

Waar zijn je kinderen?

Where are my kids?

Waar zijn mijn kinderen?

Some kids had balloons.

Sommige kinderen hadden ballonnen.

I don't have kids.

Ik heb geen kinderen.

Kids do stupid things.

Kinderen doen domme dingen.

My kids love dogs.

Mijn kinderen houden van honden.

- They're kids.
- They're children.

- Ze zijn kinderen.
- Zij zijn kinderen.
- Hij is een kind.
- Zij is een kind.
- Ze is een kind.

We have three kids.

- We hebben drie kinderen.
- Wij hebben drie kinderen.

Where are the kids?

Waar zijn de kinderen?

- I don't have kids.
- I have no children.
- I have no kids.

Ik heb geen kinderen.

And our kids love us.

en onze kinderen van ons houden.

The kids are at school.

De kinderen zijn op school.

These kids are in danger.

Deze kinderen zijn in gevaar.

Punishes all the bad kids.

En de stoute kinderen straft.

My kids bought me this.

Mijn kinderen hebben dit voor me gekocht.

Those kids need our help.

Die kinderen hebben onze hulp nodig.

The kids suddenly become quiet.

De kinderen zijn plotseling stil.

Kids don't read books anymore.

Kinderen lezen geen boeken meer.

Do you miss your kids?

Mis je je kinderen?

We were just kids then.

We waren toen nog maar kinderen.

I looked after the kids.

Ik paste op de kinderen.

- Does Tom have kids?
- Does Tom have children?
- Does Tom have any kids?

Heeft Tom kinderen?

- I really don't like children.
- I really don't like kids.
- I seriously do not like kids.
- I really can't stand kids.

Ik heb echt een hekel aan kinderen.

- It isn't easy to teach little kids.
- It's not easy to teach little kids.

Aan kleine kinderen lesgeven is niet makkelijk.

Or my boss or my kids.

of aan mijn baas of mijn kinderen.

When it came to having kids,

Ik dacht dat bij kinderen

Such as our jobs, our kids,

zoals onze banen, onze kinderen,

- Kids need sleep.
- Children need sleep.

Kinderen hebben slaap nodig.

How do you kids do it?

Hoe doen jullie kinderen dat?

Kids love pasta in tomato sauce.

Kinderen houden van pasta in tomatensaus.

- I love kids.
- I love children.

Ik hou van kinderen.

- Tom has children.
- Tom has kids.

Tom heeft kinderen.

Tom offered to watch the kids.

Tom stelde voor op de kinderen te passen.

Why aren't you with the kids?

Waarom ben je niet bij de kinderen?

A lot of kids wear jeans.

- Veel kinderen dragen een spijkerbroek.
- Vele kinderen dragen jeans.

Tom and Mary are good kids.

Tom en Maria zijn goede kinderen.

Tom's kids were in the attic.

Toms kinderen waren op zolder.

The kids play in the park.

De kinderen spelen in het park.

- Kids love dogs.
- Children love dogs.

Kinderen houden van honden.

Tom and I don't have kids.

Tom en ik hebben geen kinderen.

I want kids, but Tom doesn't.

Ik wil kinderen, maar Tom niet.

- I don't have kids.
- I have no children.
- I don't have children.
- I have no kids.

Ik heb geen kinderen.

- I don't have any children.
- I don't have kids.
- I don't have any kids.
- I have no children.
- I don't have children.
- I have no kids.

Ik heb geen kinderen.

Where he teaches kids from disadvantaged backgrounds

waarin hij kinderen uit kansarme gezinnen leert

I don't let my kids watch TV.

Mijn kinderen mogen geen televisie kijken.

Don't be too strict. They're just kids.

Wees niet zo streng. Het zijn maar kinderen.