Translation of "Gave" in Dutch

0.015 sec.

Examples of using "Gave" in a sentence and their dutch translations:

- Tom gave me prasad.
- Tom gave me prasada.
- Tom gave me prasadam.

Tom gaf me prasad.

She gave money.

- Ze gaf geld.
- Zij gaf geld.
- Ze heeft geld gegeven.
- Zij heeft geld gegeven.

Tom gave up.

Tom gaf het op.

They gave up.

Ze gaven het op.

I gave up.

Ik gaf op.

He gave up.

Hij gaf op.

- Who gave you this?
- Who gave this to you?

Wie heeft jullie dit gegeven?

- Tom gave Mary something.
- Tom gave something to Mary.

Tom gaf iets aan Mary.

- Who gave you that?
- Who gave that to you?

Wie heeft dit aan jou gegeven?

- Who gave you this?
- Who gave you that?
- Who gave this to you?
- Who gave that to you?
- Who was it that gave you that?
- Who was it that gave that to you?

- Wie heeft dit aan jou gegeven?
- Wie heeft jullie dit gegeven?

- She gave him a watch.
- She gave him a clock.

- Ze gaf hem een klok.
- Ze gaf hem een horloge.

- He gave her a book.
- He gave him a book.

Hij gaf haar een boek.

- He gave me a present.
- She gave me a present.

Ze gaf me een cadeautje.

- She gave the dictionary back.
- She gave back the dictionary.

Zij gaf het woordenboek terug.

- She gave me a pencil.
- He gave me a pencil.

Hij gaf me een potlood.

- She gave milk to the cat.
- She gave a cat some milk.
- She gave the cat milk.

Ze gaf melk aan de kat.

I just gave up.

Ik heb gewoon opgegeven.

I gave Mary chocolate.

Ik gaf Maria chocolade.

Maybe they gave up.

- Ze hebben misschien opgegeven.
- Misschien hebben ze opgegeven.

Father gave up cigarettes.

Mijn vader is gestopt met roken.

I gave Tom chocolate.

Ik gaf Tom chocolade.

Tom gave Mary chocolate.

Tom gaf Maria chocolade.

I gave him sweets.

Ik gaf hem snoep.

His knees gave way.

Hij zakte door zijn knieën.

- The soldier gave water to me.
- The soldier gave me water.

De soldaat gaf me water.

- Tom gave Mary the keys.
- Tom gave the keys to Mary.

Tom gaf Maria de sleutels.

- Tom gave me his key.
- Tom gave his key to me.

Tom gaf me zijn sleutel.

- He gave a vague answer.
- He gave me a vague answer.

Hij gaf mij een nietszeggend antwoord.

- Tom gave me a doll.
- Tom gave a doll to me.

Tom gaf me een pop.

He gave me money, but I gave it back to him immediately.

Hij gaf mij geld, maar ik heb het hem onmiddellijk teruggegeven.

- He gave the cat milk.
- He gave some milk to the cat.

Hij gaf de kat wat melk.

- I gave some books to him.
- I gave him a few books.

Ik heb hem een paar boeken gegeven.

- My uncle gave him a present.
- My uncle gave him a gift.

Mijn oom gaf hem een geschenk.

- My uncle gave me a present.
- My uncle gave me a gift.

- Mijn oom gaf me een cadeau.
- Mijn oom gaf me een cadeautje.

The teacher gave us homework.

De leraar gaf ons huiswerk.

Mary gave Tom a hug.

Mary gaf Tom een knuffel.

Tom gave me a pen.

Tom gaf me een pen.

She gave them some apples.

- Zij gaf hen een paar appels.
- Zij gaf hen een paar appelen.

She gave a vague answer.

Ze gaf een vaag antwoord.

He gave me an example.

Hij gaf me een voorbeeld.

He gave me a watch.

Hij gaf me een horloge.

He gave me a present.

Hij gaf me een cadeau.

He gave me this book.

Hij gaf me dit boek.

I gave him the money.

Ik heb hem het geld gegeven.

I gave up my job.

Ik heb mijn job opgegeven.

Ann gave me this present.

Ann gaf mij dit geschenk.

I gave him a book.

Ik gaf hem een boek.

They gave it to me.

Ze gaven het aan mij.

She gave us a present.

Zij gaf ons een geschenk.

He gave me an apple.

Hij gaf mij een appel.

He gave me 10,000 yen.

Hij gaf me tienduizend yen.

She gave him a massage.

Ze masseerde hem.

I gave Tom a choice.

Ik gaf Tom een ​​keuze.

He gave the cat milk.

Hij gaf de kat wat melk.

He gave me his word.

Hij heeft me zijn woord gegeven.

Maria gave Tom a lesson.

Maria gaf Tom een lesje.

She gave me several books.

Ze gaf me een paar boeken.

He gave him a book.

Hij gaf hem een boek.

She gave him a watch.

Ze gaf hem een horloge.

She gave the cat milk.

Ze gaf melk aan de kat.

She gave birth to twins.

Ze heeft een tweeling gebaard.

I gave him some advice.

Ik gaf hem wat advies.

I gave him my address.

Ik gaf hem mijn adres.

I gave Tom a chance.

Ik gaf Tom een kans.

I gave Tom a ride.

Ik gaf Tom een lift.

I gave Tom a sedative.

- Ik gaf Tom een kalmerend middel.
- Ik gaf Tom een kalmeringsmiddel.
- Ik gaf Tom een sedatief.

I gave Tom another chance.

Ik gaf Tom nog een kans.

He gave her a book.

Hij gaf haar een boek.

I gave him a slap.

Ik gaf hem een oorvijg.

Tom gave Mary his notebook.

Tom gaf Mary zijn notitieboekje.

Tom gave me a job.

Tom gaf me een baan.

Tom gave Mary his kidney.

Tom gaf Maria zijn nier.

Tom gave me thirty dollars.

- Tom heeft mij dertig dollar gegeven.
- Tom gaf me dertig dollar.

Tom gave me no choice.

Tom gaf me geen keus.