Examples of using "Fork" in a sentence and their dutch translations:
- Er ontbreekt een vork.
- Er ontbreekt één vork.
Er ontbreekt een vork.
- Er ontbreekt een vork.
- Er ontbreekt één vork.
Deze vork is vies.
De vork is klein.
De vork is vies.
Ik gebruik de vork.
Daar is een vork.
Dit is een vork.
De vork is gebogen.
Er ontbreekt een vork.
Deze vork is niet schoon.
Ik liet een vork vallen.
Er ontbreekt een vork.
Hier is een vork.
Ik heb een schone vork nodig.
Een vork viel van de tafel.
- Wil je een schone vork?
- Wilt u een schone vork?
- Willen jullie een schone vork?
Ik eet pasta met een vork.
- Kun je ons een vork brengen?
- Kunt u ons een vork brengen?
Daar is een tweesprong in de tunnel.
Ik heb een mes en een vork.
Ze eten met mes en vork.
De tanden van de vork zijn gebogen.
Trek de vork uit het stopcontact.
Italianen gebruiken alleen hun vork om spaghetti te eten.
Laat ons even herhalen: beker, bord, mes, vork, lepel, theelepeltje.
Ik heb een lepel, vork en mes nodig. Bedankt.
Breek de eieren, meng ze met een vork, voeg kaas en tomaten toe en bak dan alles in een pan.
De juiste plaatswijze van een bestek is de vork aan de linkerzijde van het bord en het mes aan de rechterzijde alsook de lepel.
Mensen die met een vork eten, wonen voornamelijk in Europa, Noord-Amerika en Latijns Amerika; mensen die met stokjes eten, wonen in Oost-Azië, en mensen die met hun vingers eten wonen in Afrika, het Nabije Oosten, Indonesië en India.
Het merendeel van de mensen die met een vork eten, woont in Europa, Noord-Amerika en Latijns-Amerika; mensen die met stokjes eten, wonen in Afrika, het Nabije Oosten, Indonesië en India.