Examples of using "Biting" in a sentence and their dutch translations:
- Wat bijt jou?
- Wat bijt jullie?
- Wat bijt u?
Stop met me te bijten.
- Stop met bijten op je nagels.
- Stop met nagelbijten.
Pas op, de hond bijt!
Ze heeft de gewoonte om op haar nagels te bijten.
soms schreeuw ik of bijt ik in de tralies die mij omringen.
Alle geur zit in de kelp... ...dus de haai bijt in en hapt naar de kelp.