Translation of "Parijs" in Spanish

0.012 sec.

Examples of using "Parijs" in a sentence and their spanish translations:

- Ben je in Parijs?
- Bent u in Parijs?
- Zijn jullie in Parijs?

- ¿Estás en París?
- ¿Están en París?
- ¿Estáis en París?

Waar is Parijs?

¿Dónde está París?

- Parijs gaf zich over in 1940.
- Parijs viel in 1940.

París capituló en 1940.

Hij vloog naar Parijs.

Él voló a París.

Hij vertrok naar Parijs.

Él partió a París.

Ik ben in Parijs.

Estoy en París.

Ze bezoekt nu Parijs.

Ella ahora está visitando París.

Het sneeuwt in Parijs.

Está nevando en París.

Ik was in Parijs.

He estado en París.

Zijn ze in Parijs?

¿Están en París?

Parijs ligt in Frankrijk.

París está en Francia.

- Ben je al eens in Parijs geweest?
- Ben je ooit in Parijs geweest?
- Ben je ooit naar Parijs geweest?

¿Has estado alguna vez en París?

- Morgen komt hij in Parijs aan.
- Morgen komt hij aan in Parijs.

Mañana llegará a París.

- Ben je nooit naar Parijs geweest?
- Bent u nooit naar Parijs geweest?

¿Nunca has estado en París?

Hij verblijft nu in Parijs.

Actualmente vive en París.

We zijn in Parijs geweest.

Estuvimos en París.

Ik kom uit Parijs, Frankrijk.

Soy de París, Francia.

Hij hoopt Parijs te bezoeken.

Él espera visitar París.

Ik vertrek naar Parijs morgen.

Salgo para París mañana.

Morgen ga ik naar Parijs.

- Mañana iré a París.
- Mañana me voy a París.

Ik wilde in Parijs wonen.

Quería vivir en París.

De Seine loopt door Parijs.

El Sena atraviesa París.

- Ben je al eens in Parijs geweest?
- Ben je ooit in Parijs geweest?

¿Has estado alguna vez en París?

Zoals bij de aanslag in Parijs,

Como durante los ataques a París.

Het is niet ver van Parijs.

No está lejos de París.

Parijs is de hoofdstad van Frankrijk.

París es la capital de Francia.

Parijs is wel een mis waard.

París bien vale una misa.

De hoofdstad van Frankrijk is Parijs.

La capital de Francia es París.

Hij gaat volgende maand naar Parijs.

Él irá el próximo mes a París.

Mijn zus werkt niet in Parijs.

Mi hermana no trabaja en París.

Ik zou graag in Parijs studeren.

Me gustaría estudiar en París.

Ik ben nooit in Parijs geweest.

- No he estado nunca en París.
- Nunca he estado en París.

Tweemaal ben ik in Parijs geweest.

- He ido a París dos veces.
- He estado dos veces en París.

Dit keer is Parijs mijn doel.

Esta vez mi objetivo es París.

Volgende maand ga ik naar Parijs.

- Yo voy a París el próximo mes.
- El mes que viene voy a ir a París.

Ik zou heel graag Parijs zien.

Me muero de ganas de ver París.

Morgen komt hij aan in Parijs.

Llegará mañana, a París.

Ben je ooit in Parijs geweest?

- ¿Ya has estado en París?
- ¿Has ido ya a París?

Wanneer ben je naar Parijs gekomen?

¿Cuándo llegasteis a París?

Ik zou moeten naar Parijs rijden.

Debería ir a París.

Parijs gaf zich over in 1940.

París capituló en 1940.

Haar droom is om Parijs te bezoeken.

Su sueño es visitar París.

Ik bezocht Parijs een lange tijd geleden.

Hace mucho tiempo visité París.

De volgende morgen vertrok ik naar Parijs.

Yo salía hacia París la mañana siguiente.

Eind augustus hebben de geallieerden Parijs ingenomen.

A finales de agosto, las fuerzas aliadas tomaron París.

En naar Parijs verhuisd voor mijn eerste baan.

y me mudé a París para comenzar mi primer trabajo.

Als militair bevelhebber van Parijs in 1830 kon

Como comandante militar de París en 1830,

Is het waar dat ge naar Parijs gaat?

¿Es cierto que tú te vas a París?

Ze ging naar Parijs om kunst te studeren.

Ella fue a París para estudiar arte.

Hij ging naar Parijs om Frans te studeren.

Él fue a París a estudiar francés.

Parijs is de mooiste stad van de wereld.

París es la ciudad más bonita del mundo.

Als kind ging hij drie keer naar Parijs.

Cuando era niño, él fue a París tres veces.

Ze ging voor de eerste keer naar Parijs.

Ella fue a París por primera vez.

Ik ga vaker naar Brussel dan naar Parijs.

Voy con más frecuencia a Bruselas que a París.

Morgen ga ik met de auto naar Parijs.

Voy a París en automóvil mañana.