Translation of "Koken" in Portuguese

- We gaan koken.
- Wij zullen koken.

Nós cozinharemos.

- Hou je van koken?
- Houdt u van koken?
- Houden jullie van koken?

Você gosta de cozinhar?

Bob kan koken.

Bob sabe cozinhar.

Laat Bob koken.

- Deixe Bob cozinhar.
- Deixe o Bob cozinhar.
- Deixa Bob cozinhar.
- Deixa o Bob cozinhar.

Kan Tom koken?

O Tom sabe cozinhar?

Ik kan koken.

Eu posso cozinhar.

Wij koken water.

Nós estamos fervendo água.

Tom kan koken.

- Tom sabe cozinhar.
- Tom pode cozinhar.

- Wat koken jullie?
- Wat zijn jullie aan het koken?

O que vocês estão cozinhando?

Ik kan niet koken.

Eu não sei cozinhar.

Hij wil leren koken.

Ele quer aprender a cozinhar.

Alison kan niet koken.

Alison não sabe cozinhar.

Tom kan niet koken.

- Tom é terrível na cozinha.
- O Tom é terrível na cozinha.

Tom kan goed koken.

Tom é bom na cozinha.

Houdt u van koken?

Vocês gostam de cozinhar?

- Wat kook je?
- Wat koken jullie?
- Wat zijn jullie aan het koken?

- O que estás cozinhando?
- O que vocês estão cozinhando?
- O que você está cozinhando?

Ik kan niet goed koken.

Eu não sei cozinhar bem.

Ik kan nog niet koken.

Eu não sei cozinhar ainda.

Wat ga je vandaag koken?

O que você vai cozinhar hoje?

- M'n pa leert me koken.
- Mijn vader leert me hoe ik moet koken.

Meu pai está me ensinando a cozinhar.

- Ik ben aan het koken.
- Ik ben nu aan het koken.
- Ik kook nu.

Agora estou cozinhando.

Water is smaakloos na het koken.

- A água fica insípida depois de fervida.
- Água fervida não tem gosto de nada.

Ik zal iets voor jullie koken.

Vou cozinhar algo para vocês.

Ik heb geen tijd om te koken.

Não tenho tempo de cozinhar.

Tom weet hoe je spaghetti moet koken.

Tom sabe fazer espaguete.

Ik ben niet erg in koken geïnteresseerd.

Não tenho muito interesse em cozinhar.

We koken water om spaghetti te maken.

Fervemos água para fazer macarrão.

Mijn moeder is bezig het avondeten te koken.

Minha mãe está ocupada preparando o jantar.

- Ik ben nu aan het koken.
- Ik kook nu.

Agora estou cozinhando.

Ik ben aardig goed in het koken van spaghetti.

Eu sou muito bom em cozinhar macarrão.

Ik wist niet dat ge zo goed kondt koken.

- Não sabia que você sabia cozinhar tão bem.
- Não sabia que sabiam cozinhar tão bem.

Het eten is erg lekker. Waar heb je geleerd om zo goed te koken?

- Está muito gostosa a comida. Onde você aprendeu a cozinhar tão bem?
- Está muito gostosa a comida. Onde aprendeste a cozinhar tão bem?

Het is zo heet dat je een ei op de motorkap van een auto kunt koken.

Está tão quente que você poderia cozinhar um ovo no capô de um carro.