Translation of " zie" in English

- Zie hieronder.
- Zie verder.

See below.

Zie hierboven.

See above.

- Ik zie ze vanavond.
- Ik zie hen vanavond.

I'm seeing them tonight.

- Ik zie hem morgennamiddag.
- Ik zie hem morgenmiddag.

I see him tomorrow afternoon.

- Ik zie jouw paard.
- Ik zie uw paard.

I see your horse.

- Ik zie je vanmiddag.
- Ik zie u vanmiddag.

I'll see you this afternoon.

- Ik zie Tom vaak.
- Ik zie Tom dikwijls.

I see Tom frequently.

Ik zie zilver, maar ik zie geen goud.

I see silver, but I don't see gold.

Zie je dat?

You see that?

Zie je hem?

See him?

Wat zie ik?

What do I see?

Ik zie ze.

I see them.

Ik zie Dan.

I see Dan.

Zie je dit?

- Do you see that?
- Do you see this?
- See this?

Ik zie Tom.

I see Tom.

Ik zie vuurwerk!

I see fireworks!

Ik zie Dana.

I see Dana.

Ik zie vuurwerk.

I see fireworks.

Zie deze sprong?

See this jump?

Ik zie niets.

- I don't see anything.
- I can't see anything.
- I don't see anything!

Ik zie iets.

I see something.

Ik zie niets!

- I don't see anything.
- I don't see anything!

Ik zie dubbel.

I see double.

Ik zie je.

I see you.

Zie je wel?

See?

- Ik zie hem bijna nooit.
- Ik zie hem zelden.

I rarely see him.

- Ik zie u later, oké?
- Ik zie jullie later, oké?
- Ik zie je later, oké?

I'll see you later, OK?

- Ik zie je morgen?
- Zie ik jullie morgen?
- Zie ik u morgen?
- Zien we elkaar morgen?

- We're meeting up tomorrow?
- Will I see you tomorrow?
- Are we meeting tomorrow?

Hier zie je het.

It's right here.

Zie je de larven?

See the larvae on this?

Tandafdrukken. Zie je dat?

Look, actually, teeth marks in that! See that?

Ik zie hem niet.

Oh, now I can't see him.

Wat zie je nu?

What do you see now?

Waar zie je hem?

Where do you see him?

Ik zie je binnenkort.

I'll see you soon.

Ik zie een jongen.

- I see the boy.
- I see a boy.

Ik zie de hond.

I see the dog.

Ik zie haar zelden.

I seldom see her.

Ik zie de jongen.

I see the boy.

Zie je het verschil?

Do you see the difference?

Ik zie het boek.

I see the book.

Ik zie geen verschil.

I don't see any difference.

Ik zie het meisje.

I see the girl.

Ik zie de koningin.

- I see the queen.
- I see a queen.

Ik zie de kroon.

- I see a crown.
- I see the crown.

Ik zie een koningin.

I see a queen.

Ik zie de roos.

- I see the rose.
- I see a rose.

Zie je mijn boek?

Do you see my book?

Ik zie de hemel.

I see the sky.

Zie je mijn vader?

Do you see my father?

Ik zie een licht.

I see a light.

Ik zie een leeuw.

- I see a lion.
- I see the lion.

Ik zie een kroon.

I see a crown.

Ik zie je huis.

I see your house.

Ik zie je thuis.

- I'll see you at home.
- See you at home.

Zie je de vos?

- Do you see that fox?
- See that fox?