Examples of using "مسلم" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben moslim.
- Tom is moslim.
- Tom is een moslim.
Sami is een moslim.
Het is een islamitische naam.
- Sami is een ex-moslim.
- Sami is een voormalige moslim.
Sami heeft een moslimvriend.
Ik ben moslim.
Sami groeide op in een moslimgemeenschap.
Ik heb een islamitische buurman.
Op school ontmoette Sami een moslimjongen.
Sami gaat niet naar de kerk omdat hij moslim is.
Ik denk dat deze Chinese jongen een moslim is. Hij luistert naar de Koran.
Sami is een moslim en dat hij doet niets van dat.