Examples of using "سامي" in a sentence and their dutch translations:
Sammy vindt je leuk.
Sami keerde terug.
Sami ontsnapte.
Sami heeft geantwoord.
Sami liep.
Sami rookte.
Sami wist het.
Sami vloekte.
Sami is een moslim.
Sami verdween.
- Sami stierf.
- Sami is gestorven.
Sami zei ja.
Sami was succesvol.
Sami vertrok.
Sami nam ontslag.
Sami klaagde.
Sami overleefde.
Sami is met pensioen.
Sami verstopte zich.
Sami belde.
Sami kookt.
Sami is aangekomen.
Sami wachtte.
Sami plaste.
- Sami hoest.
- Sami is aan het hoesten.
Sami boerde.
Sami is gek.
Sami stierf.
Sami deed de ghoesl.
Sami deed de woedoe.
Sami reciteerde de azan.
Sami bad.
Sami dronk wodka.
- Sami doneerde zijn land aan de moskee.
- Sami schonk zijn land aan de moskee.
Sami was geen moslim.
Layla beschermde Sami.
Sami ging slapen.
Sami heeft koffie gemaakt.
Sami confronteerde Layla.
Sami bleef het proberen.
Sami heeft een prostituee vermoord.
Sami gaf Layla een compliment.
Sami studeerde islam.
Sami legde zijn sjahada af.
Sami accepteerde de islam.
Sami omarmde de islam.
Sami werd christen.
Sami geniet van chocolade.
Sami heeft een hekel aan sigaretten.
Sami probeerde zelfmoord te plegen.
Sami wilde wraak.
- Sami is een ex-moslim.
- Sami is een voormalige moslim.
Sami kwam dichterbij.
Sami keek toe.
Sami schoot.
Sami was het daar niet mee eens.
Sami verliet de moskee.
Sami wachtte daar.
Sami sloeg terug.
Sami viel.
Sami was moslim.
Sami houdt van koffie.
Sami houdt van aardbeien.
Sami belt de politie.
Sami houdt van koeien.
Sami was een engel.
Sammy draagt zijn ring.
Sami bezocht een moskee.
Sami was een idioot.
Sami heeft aids.
Sami houdt van Caïro.
Sami is in de keuken.
Sami explodeerde.
Sami loog.
Sami vond dat leuk.
Sami haat water.
Sami houdt van sneeuw.
Sami verliet de islam.
Sami's ouders zijn moslim.
Sami werd wakker voor de soehoor.
Sami ging ihraam binnen.
Sami had astma.
Sami onthield een soera.
Sami wilde een moslim zijn.
Sami zette Layla af bij de moskee.
Sami keek in de spiegel.
Wie is de vader van Sami?
Wat spook je in Sami's kleren uit?
Sami kwam terug naar de moskee.
Sami's ouders waren moslims.
Sami was een gewone moslim.
Sami zag moslims bidden.
Sami zei sjahada in het Arabisch.