Examples of using "Kitabı" in a sentence and their dutch translations:
Ik heb het boek gelezen.
Je mag het boek houden.
Ik zou het boek moeten lezen.
- Doe het boek toe.
- Doe het boek dicht.
- Sluit het boek.
Ik heb het boek gelezen.
Ik zal het boek lezen.
Geef mij het boek.
Welk boek lees je?
- Ik zal je het boek geven.
- Ik zal u het boek geven.
- Ik zal jullie het boek geven.
Je mag elk boek uitkiezen dat je maar wilt.
We hebben het boek eindelijk gepubliceerd.
Ze heeft het boek niet gelezen.
- Ik ben dit boek aan het lezen.
- Ik lees dit boek.
Hij las het boek gisteren.
De Koran is het islamitische heilige boek.
Ik zal het boek aan jou geven.
Wat voor soort boek wil je hebben?
Welk boek heeft u gekocht?
Ik zal het boek morgen geven.
Ik begon het boek te schrijven.
Dat is haar boek.
Dit is Toms boek.
Haar boek is rood.
Je kan dit boek lezen.
Aan wie heb je het boek gegeven?
Ik heb het hele boek gelezen.
Lees dit boek.
- Hij pakte het boek op.
- Hij raapte het boek op.
Leg het boek daar.
Dit is het boek van Tony.
Ik heb het boek gelezen.
Tom duwde het boek weg.
Ik heb dit boek al gelezen.
Ik lees alle soorten boeken.
Hij wilde het boek kopen.
- Hebt gij dit boek geschreven?
- Hebt u dit boek geschreven?
- Heb jij dit boek geschreven?
- Hebben jullie dit boek geschreven?
Ik zal jou dit boek geven.
Je moet ook dit boek lezen.
- Wie heeft dit boek geschreven?
- Wie schreef dit boek?
Je mag dit boek gratis hebben.
Waar heb je dat boek gekocht?
Ik hield van dat boek!
Lees het boek hardop.
Ze heeft tweeduizend boeken.
Ik wil dat boek lezen.
Ze heeft een boek.
Ik vond het boek interessant.
Hij plaatste het boek op de plank.
Ik heb het boek teruggebracht naar de bibliotheek.
- Ik heb het boek van kaft tot kaft gelezen.
- Ik heb het boek van het begin tot het einde gelezen.
Ze heeft het boek van hem geleend.
Ze heeft meer boeken.
Tom heeft dat boek geschreven.
- Ik vind dit boek erg goed.
- Ik vind dit boek heel goed.
Ik zal hem het boek morgen geven.
Ik zal haar het boek morgen geven.
- Ze heeft enkele boeken.
- Ze heeft een paar boeken.
Ik heb het boek gekocht voor tien dollar.
Ik heb het boek net uitgelezen.
Je hoefde het boek niet te kopen.
Geef me dat boek.
Ik heb het boek al gelezen.
Ik stuur het boek met de post.
Ze hebben weinig boeken.
De vraag is waar men het boek kan kopen.
Emily heeft dat boek gelezen.
Wie heeft dit boek gepubliceerd?
Kamal heeft het boek nog niet gelezen.
Ik herinner me dit boek gelezen te hebben.
Dit boek is prettig om te lezen.
Ik heb dit boek al uit.
Mijn vader heeft veel boeken.
Ik heb dat boek niet gekocht.
Leg het boek op de andere.
Hij heeft het boek uitgelezen.
Geef dit boek aan Tom.
Waar heeft ze dat boek gekocht?
Ik heb dat boek diverse keren gelezen.
Ik heb dit boek net uitgelezen.
Feit is, dat ik het boek nog niet gelezen heb.
Je hebt dit boek misschien al gelezen.
Niemand kan het boek lezen zonder te huilen.