Examples of using "Fransızca" in a sentence and their dutch translations:
En ik sprak in het Frans, ik dacht in het Frans
- Ik studeer Frans.
- Ik ben Frans aan het studeren.
Ik schreef aan mijn leraar Frans in het Frans.
Laten we in het Frans praten.
- Ik ben leraar Frans.
- Ik ben lerares Frans.
- Spreek alstublieft Frans.
- Spreek alsjeblieft Frans.
- Ik spreek geen Frans.
- Ik ken geen Frans.
We studeren Frans.
Ik kon geen Frans spreken.
- We zijn Frans aan het studeren.
- We studeren Frans.
- We leren Frans.
- We zijn Frans aan het leren.
Ik leer Frans.
Laten we Frans spreken.
Ik spreek Frans.
Ik ga Frans leren.
Frans is moeilijk.
- Ik kan geen Frans spreken.
- Ik ken geen Frans.
Ik zou Frans moeten leren.
- Ze spreken Frans.
- Zij spreken Frans.
Wij spreken Frans.
We spreken geen Frans.
Ik kan Frans spreken.
Ik ken geen Frans.
Ze spraken geen Frans.
Spreek Frans!
Ik ken geen Frans.
- Spreekt u Frans?
- Spreek je Frans?
- Spreken jullie Frans?
Ze kan Frans spreken.
Spreek je geen Frans?
Hij spreekt ook Frans.
Tom is een leraar Frans.
Die mensen spreken Frans.
- Frans wordt in Frankrijk gesproken.
- Frans spreekt men in Frankrijk.
Waarom leer je Frans?
Het Frans ontwikkelde zich vanuit het Latijn.
Hij verstaat Frans.
- Waarom spreek je in het Frans?
- Waarom spreekt u in het Frans?
- Waarom spreken jullie in het Frans?
Hij kon Frans spreken.
Tom studeert Frans.
Hij kan Frans spreken.
Ik wil graag Frans leren.
Zeg het in het Frans.
- Kunt u Frans spreken?
- Kan je Frans spreken?
- Kunnen jullie Frans spreken?
Ik wil Frans kunnen spreken.
Ik leer Frans te spreken.
Tom verstaat geen Frans.
Waarom moet ik Frans leren?
Ik spreek ook Frans.
Ik kon mezelf niet verstaanbaar maken in het Frans.
Mijn moedertaal is het Frans.
Tom kan Frans spreken.
Ik spreek een beetje Frans.
Ik probeer Frans te leren.
Ik spreek Frans met mijn personeel.
- Wie is jouw leraar Frans?
- Wie is uw leraar Frans?
- Wie is jullie leraar Frans?
Ik wil in het Frans spreken.
- Spreken ze Frans?
- Zijn ze Frans aan het spreken?
Ik leer nu Frans.
Ik spreek een beetje Frans.
- Kun je in het Frans tellen?
- Kunt u in het Frans tellen?
- Kunnen jullie in het Frans tellen?
Tom verstaat Frans.
Schrijf je in het Frans?
- Tom geeft Frans les.
- Tom geeft les in Frans.
Tom spreekt Frans.
Dit is geen Frans.
Ik droom in het Frans.
Hij spreekt Frans.
- Kun je Frans spreken?
- Kan je Frans?
Tom studeert Frans.
Studeer je Frans?
Tom kan geen Frans spreken.
Ik zou graag Frans studeren.
Ik spreek helemaal geen Frans.
Ze kan Frans spreken.
Spreekt u Frans?
Ik begin Frans te leren.
Tom is Frans aan het spreken.
- We hebben Frans geleerd.
- We leerde Frans.
Ze spraken Frans.
Wie spreekt er Frans?
- Versta je Frans?
- Verstaat u Frans?
- Verstaan jullie Frans?
- Ik ga ervan uit dat je Frans kunt spreken.
- Ik ga ervan uit dat jullie Frans kunnen spreken.
- Ik ga ervan uit dat u Frans kunt spreken.
Hoe was de Franse les?
Geen van ons kan Frans.
We spreken allemaal Frans.