Examples of using "Trabajó" in a sentence and their dutch translations:
- Tom heeft gewerkt.
- Tom werkte.
- Hij heeft hard gewerkt.
- Hij werkte hard.
- Zij heeft hard gewerkt.
- Zij werkte hard.
- Hij heeft hard gewerkt.
- Hij werkte hard.
Ze werkte hard.
- Tom maakte overuren.
- Tom heeft overuren gemaakt.
Ze werkte in België.
- Tom werkte dag en nacht.
- Tom heeft dag en nacht gewerkt.
Ze heeft de hele nacht doorgewerkt.
Ze werkte hard om geld te kunnen sparen.
Tom heeft drie jaar voor mij gewerkt.
Hij werkte voor een rijke man.
Mijn broer werkte altijd met advocaten.
- Hij werkte anderhalf jaar in Nederland.
- Hij heeft anderhalf jaar in Nederland gewerkt.
Hij heeft drie maanden in de ambassade gewerkt.
Hij heeft dag en nacht gewerkt om rijk te worden.
Je hebt meer gewerkt dan ik.
Hij werkte zonder ophouden van 's morgens tot 's avonds.
Hij werkte te hard en werd ziek.
Hij heeft drie maanden in de ambassade gewerkt.