Examples of using "Pronunciar" in a sentence and their dutch translations:
Weet iemand hoe je dit teken uitspreekt?
- Weet jij hoe je dit woord moet uitspreken?
- Weet u hoe dit woord uitgesproken dient te worden?
Ik kan uw familienaam niet uitspreken.
Weet iemand hoe je dit teken uitspreekt?
Ik weet niet hoe ik dit woord moet uitspreken.
Hij heeft me geleerd hoe dat woord wordt gespeld.
Kan iemand dit woord uitspreken?
Ik weet niet hoe ik Toms achternaam moet uitspreken.
Eén van die voorwaarden -- het woord niet uitspreken.
Esperanto is gemakkelijk uit te spreken.
Het jongetje was zo geschrokken dat hij geen woord meer kon uitbrengen.