Examples of using "Sabe" in a sentence and their dutch translations:
Tom weet dat hij het niet weet.
Wie weet?
Niemand weet het.
Hij weet alles.
Tom weet het.
Niemand weet het.
- Is het lekker?
- Is het goed?
Wie weet?
Wie weet.
Zij kan Spaans spreken.
Alleen God weet het.
Tom weet het al.
Zij kan niet zwemmen.
Alles wat hij weet is dat hij niet weet dat hij het weet.
Iedereen weet dat.
Zij weet dat ik weet dat zij het weet.
Weet Tom ervan af?
Deze appel smaakt zuur.
Tom weet dat Maria het antwoord niet kent.
Maar hij smaakt goed.
Bob kan koken.
Mary kan zwemmen.
- Hij kan niet zwemmen.
- Ze kan niet zwemmen.
Hij kan zwemmen.
Wie weet dat?
Madonna kan zingen.
Dit smaakt goed.
Hij kan lezen.
Je weet maar nooit.
Tom weet te veel.
Hij weet het niet.
Weet Tom het?
Kent er iemand Japans?
Hij kan Frans spreken.
Wie weet?
Iemand weet dat.
Zij kan Spaans spreken.
- Hij weet het al.
- Zij weet het al.
- Niemand weet het.
- Niemand weet dat.
Tom weet van alles.
Tom weet dit.
Hij weet dat.
Kunt u autorijden?
Hij kan rijden.
Spreekt u Japans?
- Tom weet dat.
- Tom weet dit.
- Hij kan niet tegen zijn verlies.
- Zij kan niet tegen haar verlies.
- Weet je hoeveel je weegt?
- Weet u hoeveel u weegt?
Zelfs mijn moeder weet het.
- Zij kan piano spelen.
- Ze speelt piano.
Hij kan lezen en schrijven.
Dat smaakt naar thee.
- Hij weet niet wat te doen.
- Hij weet niet wat hij moet doen.
- Weet hij wat gij gedaan hebt?
- Weet hij wat je hebt gedaan?
Weet hij dat je van hem houdt?
Kan je moeder autorijden?
Hij weet veel over dieren.
Ik weet niet of hij het weet.
Kan uw broer autorijden?
Weet hij wat je hebt gedaan?
- Dit medicijn smaakt bitter.
- Het medicament smaakt bitter.
Het vlees smaakt slecht.
De appel smaakt zoet.
- De koek smaakt zoet.
- De cake smaakt zoet.
Ze kent veel spreekwoorden.
Hij kan Japans spreken.