Examples of using "¿tienen" in a sentence and their dutch translations:
Hebben jullie een computer?
- Ze hebben een gezin.
- Ze hebben een familie.
Hebben jullie geen dorst?
En jullie hebben gelijk.
- Hebben jullie geen dorst?
- Heeft u geen dorst?
Hebben jullie rijst?
Hun spieren zijn stijf.
Zij hebben water.
Zij hebben wijn.
- Ze zijn bang.
- Zij zijn bang.
Hebben ze een computer?
Hebben ze shampoo?
Zo zie je maar weer.
- Heeft u kinderen?
- Hebben jullie kinderen?
De muren hebben oren, de deuren hebben ogen.
Ze hebben een prachtig huis.
Oké, heb je geantwoord?
Daar ga je.
ervaren meer intimiteit,
Iedereen heeft geheimen.
Iedereen heeft gebreken.
Ze zijn bang voor hem.
Ze hebben honger.
Heeft u Afrikaanse olifanten?
Ze hebben weinig boeken.
Zij moeten me helpen.
Ze hebben het koud.
Ze hebben een tweeling.
Hebben ze een woordenboek?
Misschien hebben ze honger.
Zij hebben brood.
Hebt ge beroepservaring?
Zij hebben hun eigen problemen.
Ze hebben iets gemeen.
Hoe oud zijn jullie kinderen?
Konijnen hebben lange oren.
Hoe oud zijn jullie kinderen?
Deze huizen zijn vijfhonderd jaar oud.
Heb je daarop geantwoord?
Ze hebben slechts gedeeltelijk gelijk.
Ze zijn prima te eten... ...vol met eiwitten.
Ze zijn prima te eten... ...vol met eiwitten.
en zijn in politiek opzicht effectiever.
Ze hebben een tedere hardheid.
Ze hebben een groot huis.
Ze hebben tweelingdochters.
Boerderijen hebben schuren.
Hebben schildpadden tanden?
Vogels hebben vleugels.
- De vrouwen hebben regenschermen.
- De vrouwen hebben paraplu's.
Iedereen heeft zijn prijs.
Ze zijn bang voor ons.
Ze zijn bang voor Tom.
- Er is geen bewijs.
- Ze hebben geen bewijs.
Rozen hebben doornen.
Heeft iedereen een potlood?
Heeft u kinderen?
Hun suiker is op.
Ze hebben verschillende prioriteiten.
Ze zijn erg dol op hem.
U heeft geen hart.
Ze hebben iets gemeen.
Heb je geld?
Hebben jullie kinderen?
De muren hebben oren.
Konijnen hebben lange oren.