Examples of using "Hacerlo" in a sentence and their dutch translations:
- Je kunt het!
- Jullie kunnen het.
Je kunt het!
U kunt het, nietwaar?
Kon je me dat niet laten doen?
Probeer het maar eens.
Kan hij het doen?
Wil jij dit doen?
Ik wil het wel doen.
Jullie kunnen het.
Je kunt het!
Het is me gelukt.
Ik kan het.
- Hij kan het doen.
- Zij kan het doen.
Ik verheug me erop.
- Wil je het nu doen?
- Wil je dat nu doen?
- Hebben jullie zin om het nu te doen?
Ik doe het liever alleen.
Dat kunnen wij doen.
Je moet het meteen doen.
Hij moet ervoor gaan.
Want als ik dat doe,
Hij zou het kunnen.
Gij moet dat doen.
We moeten het doen!
Ik hoop dat ik het kan doen.
Ik doe het liever alleen.
- We hebben het opgelost.
- We hebben het uitgevogeld.
- We hebben een oplossing gevonden.
Wil je het nu doen?
Kan dit nu gedaan worden?
Moet ik het nu doen?
- Je moet het niet meteen doen.
- Dat hoeft u niet meteen te doen.
- Alleen jij kunt het doen, maar je kunt het niet alleen doen.
- Jij alleen kunt het doen, maar je kunt het niet alleen doen.
Je moet het voor jezelf doen.
- Je moet het voor jezelf doen.
- Je moet dat op eigen houtje doen.
- Je moet het zelf doen.
- Om het even wie van u kan het doen.
- Ieder van u kan het doen.
- Ieder van jullie kan het doen.
Ik wil het niet nog eens doen.
Zijn moeder wilde het niet doen.
je kunt het niet meer.
- Je zou dat nu moeten doen.
- Dat zou je nu moeten doen.
Misschien had ik dat niet moeten doen.
Laten we het doen.
- Ik weet dat ge het kunt doen.
- Ik weet dat ge het kunt maken.
- Ik weet dat je het kunt doen.
Ik kan dit weer doen.
Dat hoeft u niet meteen te doen.
Wij zijn niet in staat om dat te doen.
Ik kan het gewoon niet.
Ik ben van mening dat u het zou moeten doen.
Wil je het nog een keer doen?
Willen jullie dat doen?
Hebben jullie zin om het nu te doen?
We zijn allemaal van plan dat te doen.
Ik begrijp niet hoe ik het moet doen.
- Wat gaan wij doen?
- Wat zullen we doen?
Hoe doen we dat?
Je hoeft het niet meteen te doen.
- Kunt u het doen in één dag?
- Kun je het in één dag doen?
en wilde het op zijn eigen manier doen
Het is tijd om te gaan. Oké.
totdat ze dat niet deed,
Ik daag je uit om het aan iedereen te vertellen.
Ik vond dat ik dat moest doen.
Je moet het zelf doen.
- Waarom moet ik dat doen?
- Waarom moet ik dit doen?
Ieder van u kan het doen.
- Dat moet je nu niet doen.
- Dat moet je niet nu doen.
We zouden dat meer moeten doen.
- Dat zou ik leuk vinden.
- Dat zie ik wel zitten.
- Dat hoeft u niet meteen te doen.
- Je hoeft het niet meteen te doen.
Moet ik het opnieuw doen?
Ik weet niet of ik het kan doen.
Ik kan het niet alleen doen.
Je moet beginnen dat iedere dag te doen.
Zijn moeder wilde het niet doen.
Zijn moeder wilde het niet doen.