Translation of "продавать" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "продавать" in a sentence and their dutch translations:

- Мы будем продавать свой дом.
- Мы собираемся продавать дом.

We gaan ons huis verkopen.

Работа Билла - продавать автомобили.

Bill werkt in de autoverkoop.

Я собираюсь продавать дом.

Ik ga mijn huis verkopen.

- Надеюсь, нам не придётся продавать дом.
- Надеюсь, нам не придётся продавать наш дом.

- Ik hoop dat we ons huis niet hoeven te verkopen.
- Ik hoop niet dat we ons huis moeten verkopen.

Том не хотел продавать свою машину.

Tom wilde zijn auto niet verkopen.

- Я собираюсь продать свой дом.
- Я собираюсь продавать дом.

Ik ga mijn huis verkopen.

Я не хотел продавать ни одной из моих картин.

Ik wou geen van mijn schilderijen verkopen.

"Право, отец мой, никогда ещё не случалось мне продавать покойников."

"Werkelijk, mijn vader, het is nog nooit voorgevallen dat ik een overledene heb verkocht."

- Не следует продавать шкуру медведя, пока он ещё не убит.
- Не продавай шкуру неубитого медведя.

- Men moet de huid niet verkopen voordat de beer geschoten is.
- Je moet het vel van de beer niet verkopen voor hij geschoten is.