Examples of using "мужчина" in a sentence and their dutch translations:
- Jij bent een man.
- U bent een man.
Hij is al een man.
De man at brood.
Man: Geweldig.
De man stond op.
- Ik ben een man.
- Ik volg een man.
De man is naakt.
De man is sterk.
De man is oud.
De man heeft gelijk.
De man is groot.
U bent een man.
De man draagt een bril.
- Je bent een erg knappe man.
- U bent een erg knappe man.
Tom is een man van 33 jaar.
Ik identificeer mezelf als homoseksuele man.
De man heeft een moord gepleegd.
Hij is een dappere man.
Vecht als een man!
- Wie is deze man?
- Wie is die man?
Die man is een soldaat.
Hij is al een man.
De man is politieagent.
De man praatte zachtjes.
De man eet brood.
Een man naderde.
De man at brood.
De man draagt een bril.
Vecht zoals een man.
Je bent een echte vent.
Mijn leraar Chinees is een man.
De man schrijft geen brief.
De man sprak met een lage stem.
De man bloosde.
Is de man oud of jong?
De man stierf aan kanker.
De man heeft gelijk.
Tom is de man van mijn dromen.
"Een kat?" vroeg de bejaarde man.
De man gedroeg zich vreemd.
De man maakt een interlokaal telefoongesprek.
Ik ben een man.
Er staat een vreemde man voor het huis.
Een man moet eerlijk zijn.
Mijn leraar Chinees is een man.
Jane was gekleed als een man.
De lange man kwam het huis uit.
De man verstopte zich in een dicht bos.
Die grijsharige man is de vader van Tom.
De man en de vrouw drinken thee.
Tom is een knappe man.
Wie is die man daar?
Tom is een man van 33 jaar.
Tom is een man en ik ben een vrouw.
Ik zag de man de kamer binnengaan.
Een mens moet werken.
De man viel haar aan met de bedoeling haar te doden.
Een onschuldige man was bij vergissing opgepakt.
De man stak een sigaret op met een aansteker.
Ik ben een man.
- Wie is deze man?
- Wie is die man?
De man verliet het restaurant zonder te betalen.
De man stak zijn hand op om een vraag te stellen.
- De man gooide zijn fluit in het meer.
- De man wierp zijn fluit in het meer.
De man is prachtige rozen voor zijn vrouw aan het kopen.
De man eet. De vrouw eet. Het kind eet.
Wie is die man?
Een man wiens echtgenote overleden is, heet een weduwnaar.
De man eet brood.
- De man leest een boek.
- De man is een boek aan het lezen.
Deze man is Oezbeeks.
Die man is knap.
Er staat een man voor je aan de deur.
- "Een kat?" vroeg de bejaarde man.
- "Een kat?" vroeg de oude man.