Translation of "Ontem" in Dutch

0.026 sec.

Examples of using "Ontem" in a sentence and their dutch translations:

Ontem?

Gisteren?

- Cheguei ontem.
- Eu cheguei ontem.

- Ik ben gisteren aangekomen.
- Ik kwam gisteren aan.

- Nós jogamos futebol ontem.
- Ontem jogamos futebol.
- Jogamos futebol ontem.

- We hebben voetbal gespeeld gisteren.
- Gisteren speelden we voetbal.

- Vocês trabalharam ontem?
- Você trabalhou ontem?

Heb je gisteren gewerkt?

- Ele morreu ontem.
- Ele faleceu ontem.

Hij is gisteren overleden.

- Ontem estava nublado.
- Estava nublado ontem.

Gisteren was het bewolkt.

- Ontem estava quente.
- Estava calor ontem.

- Het was heet gisteren.
- Gisteren was het heet.

- Ontem eu acordei cedo.
- Eu levantei cedo ontem.
- Eu acordei cedo ontem.
- Acordei cedo ontem.

Gisteren ben ik vroeg opgestaan.

Cheguei ontem.

- Ik ben gisteren aangekomen.
- Ik kwam gisteren aan.

Ontem, vim.

- Ik kwam hier gisteren.
- Ik ben hier gisteren gekomen.

Nevou ontem?

Heeft het gisteren gesneeuwd?

Choveu ontem.

Gisteren regende het.

Nevou ontem.

Het sneeuwde gisteren.

Conversamos ontem.

- We hebben elkaar gisteren gesproken.
- We hebben gisteren gesproken.

- Estava calor ontem.
- Ontem fez muito calor.

Het was heet gisteren.

- Comi peixe ontem.
- Eu comi peixe ontem.

Ik heb gisteren vis gegeten.

- Não nasci ontem.
- Eu não nasci ontem.

Ik ben niet van gisteren.

- Nós jogamos futebol ontem.
- Ontem jogamos futebol.

- We hebben voetbal gespeeld gisteren.
- Gisteren speelden we voetbal.

- Estava doente ontem.
- Eu estava doente ontem.

Gisteren was ik ziek.

- Eu te vi ontem.
- Eu a vi ontem.
- Eu o vi ontem.

Ik heb je gisteren gezien.

- Você jogou futebol ontem.
- Vocês jogaram futebol ontem.
- Tu jogaste futebol ontem.

Jij ging gisteren voetballen.

- Eles jogaram futebol ontem.
- Elas jogaram futebol ontem.
- O senhor jogou futebol ontem.
- A senhora jogou futebol ontem.
- Os senhores jogaram futebol ontem.
- As senhoras jogaram futebol ontem.

Ze hebben gisteren gevoetbald.

- O encontro aconteceu ontem.
- A reunião aconteceu ontem.

- De ontmoeting had gisteren plaats.
- De vergadering was gisteren.
- De vergadering had gisteren plaats.

- Onde você estava ontem?
- Onde estiveram vocês ontem?

- Waar ben je gisteren geweest?
- Waar was je gisteren?

- Perdi meu relógio ontem.
- Ontem perdi meu relógio.

Ik ben gisteren mijn horloge verloren.

- Recebi sua carta ontem.
- Recebi tua carta ontem.

- Ik heb gisteren je brief gekregen.
- Ik heb gisteren uw brief gekregen.

- Sua mãe morreu ontem.
- Tua mãe morreu ontem.

Uw moeder is gisteren overleden.

- Eu ajudei ele ontem.
- Eu o ajudei ontem.

Ik heb hem gisteren geholpen.

- Eles jogaram futebol ontem.
- Elas jogaram futebol ontem.

Ze hebben gisteren gevoetbald.

- Eu ajudei meu pai ontem.
- Ajudei meu pai ontem.
- Ajudei o meu pai ontem.

Gisteren heb ik mijn vader geholpen.

Estava nublado ontem.

Gisteren was het bewolkt.

Você estudou ontem?

Hebt ge gisteren gestudeerd?

Estava frio ontem?

Was het gisteren koud?

Eu cheguei ontem.

- Ik ben gisteren gekomen.
- Ik kwam gisteren.

Choveu aqui ontem?

Regende het hier gisteren?

Ontem jogamos beisebol.

We hebben gisteren gehonkbald.

Ele morreu ontem.

Hij is gisteren overleden.

Obrigado por ontem.

- Dank je wel voor gisteren.
- Dank u wel voor gisteren.

Ontem estava quente.

- Het was heet gisteren.
- Gisteren was het heet.

Estava calor ontem.

Het was heet gisteren.

Estava ocupado ontem.

Ik had het gisteren druk.

Ontem foi domingo.

Gisteren was het zondag.

Ele faleceu ontem.

Hij is gisteren overleden.

Ontem joguei futebol.

Gisteren heb ik voetbal gespeeld.

Estava ensolarado ontem.

Het weer was gisteren zonnig.

Estava frio ontem.

- Gisteren was het koud.
- Het was gisteren koud.

Não nasci ontem.

Ik ben niet van gisteren.

Ontem jogamos futebol.

- We hebben voetbal gespeeld gisteren.
- Gisteren speelden we voetbal.

Choveu forte ontem.

Het regende sterk gisteren.

Ontem estava doente.

Gisteren was ik ziek.

Ontem foram pescar.

Ze gingen gisteren vissen.

Onde esteve ontem?

- Waar ben je gisteren geweest?
- Waar was je gisteren?

Tom morreu ontem.

Tom is gisteren gestorven.

Ela nasceu ontem.

Ze is gisteren geboren.

Não jantei ontem.

- Ik heb niet gegeten gisteravond.
- Ik heb niet gegeten gisterenavond.

Fazia calor ontem?

Was het gisteren warm?

"Você trabalhou ontem?" "Queria que ontem tivesse sido feriado."

"Heb je gisteren gewerkt?" "Ik wou dat het gisteren een vrije dag was geweest."

- Ontem foram ao cinema.
- Ontem elas foram ao cinema.

Ze gingen gisteren naar de bioscoop.

- Consertei a bicicleta ontem.
- Eu consertei a bicicleta ontem.

Ik heb de fiets gisteren gerepareerd.

- Eu comprei um livro ontem.
- Comprei um livro ontem.

Gisteren heb ik een boek gekocht.

- Eu voltei para Boston ontem.
- Voltei para Boston ontem.

Ik ben gisteren naar Boston teruggekeerd.

- Roubaram meu relógio ontem.
- Ontem meu relógio foi roubado.

Gister werd mijn horloge gestolen.

- Ele veio te ver ontem.
- Ele veio lhe ver ontem.
- Ele veio para te ver ontem.

Hij is gisteren gekomen om u te zien.

- Ontem foram ao cinema.
- Ontem elas foram ao cinema.
- Eles foram ao cinema ontem à noite.

Ze gingen gisteren naar de bioscoop.

- Eles visitaram os pais ontem.
- Elas visitaram os pais ontem.

Ze hebben hun ouders bezocht gisteren.

- Estava quente ontem de noite.
- Ontem à noite estava quente.

- Het was warm gisternacht.
- Gisternacht was het heet.

- Eu fui ao zoológico ontem.
- Ontem eu fui ao zoológico.

- Ik ging gisteren naar de dierentuin.
- Ik ben gisteren naar de dierentuin gegaan.

- Ontem, roubaram-me a bicicleta.
- Ontem minha bicicleta foi roubada.

Mijn fiets is gisteren gestolen.

- Eu comprei um livro ontem.
- Ontem eu comprei um livro.

- Gisteren heb ik een boek gekocht.
- Gisteren kocht ik een boek.

- Eu me encontrei com Ken ontem.
- Eu vi Ken ontem.

Ik heb Ken gisteren ontmoet.

- Ontem ele escreveu uma carta.
- Ele escreveu uma carta ontem.

Gisteren heeft hij een brief geschreven.

- Tom, o que aconteceu ontem?
- Tom, o que houve ontem?

Tom, wat is er gisteren gebeurd?

Tom não jantou ontem.

Gisteravond heeft Tom geen avondeten gegeten.