Examples of using "John" in a sentence and their dutch translations:
Kom hier, John.
Ik heet John.
- Ik heet John.
- Mijn naam is John.
Waar woont John?
Ik heet John.
- Groetjes, John.
- Hou van John.
Ik heet John.
John werkt hard.
Waar woont John?
Kom hier, John.
Hallo John! Hoe gaat het?
Iedereen is aangekomen, behalve John.
John is een goede student.
- Ik zat dicht bij John.
- Ik zat naast John.
John heeft twee zonen.
John is mijn neef.
Ik hoop dat John komt.
John houdt van schaken.
Ik ken John al sinds 1976.
John is er niet.
Ben jij John?
- We hebben John als aanvoerder gekozen.
- We hebben John als kapitein gekozen.
Ik zou graag met John spreken.
- John is in de Verenigde Staten geboren.
- John is in de VS geboren.
Hallo John, hoe gaat het met je?
Jon kan geen gitaar spelen.
John kon geen gitaar spelen.
John is in de Verenigde Staten geboren.
Ik zou graag met John spreken.
John is goed in wiskunde.
John woont in New York.
Veel plezier op het feestje, John.
Hij heet Tom, niet John.
We hebben John als aanvoerder gekozen.
De hand van Jan is rein.
John Dalton was een leraar Engels.
Welkom, John! We waren op jou aan het wachten.
John is gisteren vertrokken naar Frankrijk.
- Ik heb John gezien in de bibliotheek.
- Ik zag John in de bibliotheek.
- John is mijn jongere broer.
- John is mijn broertje.
Tom en John zijn een identieke tweeling.
Mary en John kunnen allebei niet zwemmen.
Johns rechtvaardiging was vrij eenvoudig:
John zei: "Dat is een mooie melodie."
John is Toms zoon.
Tom draagt de schoenen van John.
Wat heeft John op het toneel gezongen?
John zal een goede echtgenoot en vader zijn.
Ik bestelde sushi en John tempura.
De naam van hun zoon is John.
- John maakte misbruik van de zwakheid van Bill.
- John profiteerde van Bills zwakke plek.
Ik bestelde sushi en John bestelde tempura.
Jan stond alleen, met de armen gekruist.
Tom spot altijd met John om zijn dialect.
Ben jij John?
Ze hebben hun zoon John genoemd.
Kop op, Johan. Er zijn meer vissen in de zee.
John Dalton is de bedenker van de atoomtheorie.
John en Mary lopen altijd hand in hand.
John was te verbaasd om nog iets te zeggen.
Tom vertelde Mary dat John daar zou zijn.
Wat sport betreft is John erg goed.
Tom maakte broodjes met tonijn voor Maria en John.
John is niet mijn broer maar mijn neef.
Tom is kaal, maar John niet.
Johns perfectionisme, zijn onverbiddelijke werkethos,
- Tom bood Maria en Jan wat friet aan.
- Tomo gaf Manjo en Johano een paar frietjes.
John rende naar het station om zo de laatste trein te halen.
Noch Tom noch Mary werken voor John.
Eerst trok John zijn jas aan, en toen pakte hij zijn hoed.
John heeft een Japanse auto.
Tom en Mary leken niet te begrijpen wat John hen wilde laten doen.
Tom en Maria zeiden dat ze niet wisten dat Johan dat zou moeten doen.
De naam van hun zoon is John.
Tom liet Mary een foto van John zien.
Toen de twee meisjes aan John hun gevoelens kenbaar maakten, wist hij niet met welk meisje hij moest meegaan.