Examples of using "Jogando" in a sentence and their dutch translations:
Ze schaken.
Ze schaken.
Suni speelt.
Tom speelt.
Hij is golf aan het spelen.
We zijn op de computer aan het spelen.
Ik speel.
Welk spel speel je?
Enkele meisjes waren aan het tennissen.
Hij raakte gewond bij het rugbyspel.
Tom en Mary spelen kaarten.
Ze tosten over hun lot met een muntstuk.
- Tom is aan het tennissen met Mary.
- Tom is met Mary aan het tennissen.
Tom is aan het tennissen met Mary.
Tom brak zijn arm bij het spelen van voetbal.
Ik speel een spel met mijn zus.
Was je gisterochtend aan het tennissen?
- Hij speelt daar.
- Daar speelt hij.
- Ik geef het op.
- Ik gooi de handdoek in de ring.
Hij speelt buiten.
Ik ben momenteel voetbal aan het spelen. En jij? Wat doe je?
- Hij speelt hier.
- Hij is hier aan het spelen.
Ik kijk graag naar spelende kinderen.
We waren in het park aan het spelen.