Examples of using "Kościół" in a sentence and their dutch translations:
Dat is een kerk.
Waar is de dichtstbijzijnde kerk?
Hou oud is die kerk?
De kerk is juist aan de overkant van de straat.
Er is een kerk dicht bij mijn huis.
De kerk bevindt zich op een heuvel boven de stad.