Examples of using "Sport" in a sentence and their dutch translations:
Hij haat sport.
Ik hou van sport.
Ik hou van sport.
Ik ga om elf uur sporten.
Ik ben slecht in sport.
Doet gij aan sport?
Voetbal is een sport.
Welk type sport vind je leuk?
- Wat is jouw lievelingssport?
- Wat is uw lievelingssport?
- Wat is jullie lievelingssport?
Ik vind sporten leuk.
- Ik geef niet om sport.
- Ik heb het niet zo met sport.
Voetbal is mijn lievelingssport.
- Mijn favoriete sport is voetbal.
- Voetbal is mijn lievelingssport.
Ik sport om gezond te blijven.
Ik ben slecht in sport.
- Sporten is goed voor je lichamelijke conditie.
- Sporten zijn goed voor je gezondheid.
- Sport is goed voor uw gezondheid.
Wat is uw lievelingssport?
Hij houdt niet alleen van muziek maar ook van sport.
vaak tijdens sporten zoals voetbal.
- Mijn favoriete sport is voetbal.
- Voetbal is mijn lievelingssport.
Tennis is mijn lievelingssport.
IJshockey is een spannende sport.
Mijn favoriete sport is voetbal.
Curling is mijn lievelingssport.
- Sommige mensen houden van sport, andere niet.
- Sommige mensen houden van sport, anderen niet.
Wat sport betreft is John erg goed.
Het voetbal is de meest bekende sport ter wereld.
- Voetbal is de meest populaire sport in Brazilië.
- Voetbal is de populairste sport in Brazilië.
Tennis is mijn favoriete sport.
en jij denkt dat we in een lawaaierige sportbar staan
Baseball is in verschillende Latijns-Amerikaanse landen een populaire sport.
Mijn nieuws is niet belangrijk voor diegenen, die zich niet interesseren voor sport.