Examples of using "Italiani" in a sentence and their dutch translations:
Italianen eten pasta.
Veel Italianen gingen naar Australië.
Italianen drinken vaak koffie.
Italianen drinken altijd wijn.
Cannoli zijn Italiaanse gebakjes uit Sicilië.
Italianen geven niet snel op.
Italianen praten zelden over politiek.
Italiaanse mannen dragen vaak sjaals.
Italianen doen altijd een dutje gedurende een uur na de lunch.
Italiaanse mannen helpen nooit in huis.
Volgens de Italianen zijn vertalers verraders.
- De Italianen zeggen dat vertalers verraders zijn.
- Volgens de Italianen zijn vertalers verraders.
Italianen eten spaghetti niet met een lepel.
Vertalingen zijn zelden helemaal juist. Zoals de Italianen zeggen, "traduttore, traditore".
- U bent Italiaans.
- Jij bent Italiaans.
- Jullie zijn Italiaans.