Examples of using "Sempre" in a sentence and their dutch translations:
Jij zingt altijd.
Heb je het altijd druk?
Hij maakt altijd grapjes.
Hij is altijd gelukkig.
- Je liegt altijd tegen me.
- U liegt altijd tegen me.
- Jullie liegen altijd tegen me.
Ga rechtdoor.
Je vernielt altijd alles.
Ik ben altijd moe.
Hij is altijd bezig.
Altijd.
Ik heb altijd van je gehouden.
Hij is altijd op tijd.
Ik ben niet altijd druk.
Ik zal altijd van je houden.
- Zeg steeds de waarheid.
- Zeg altijd de waarheid.
Ik zal altijd van je houden.
Ze spreekt altijd Engels.
Ze ziet er altijd bleek uit.
- Hij is altijd op tijd.
- Hij is altijd punctueel.
Ik heb altijd honger.
Ze gelooft mij altijd.
Hij werkt altijd hard.
Ik wil nog steeds gaan.
Hij is altijd gelukkig.
- Ik ben altijd blij.
- Ik ben altijd gelukkig.
Zij is altijd hoffelijk!
Ik zal altijd van je houden.
Ze glimlacht altijd naar mij.
Hij is altijd voorbereid.
Ik heb het altijd al willen proberen.
Ik ben altijd moe.
Ik ben altijd al snel geweest.
- Ik loop altijd.
- Ik wandel altijd.
Bijna altijd.
Ze glimlacht altijd.
- Voor altijd!
- Voor eeuwig!
Hij verliest altijd.
Hij zal voor altijd van haar houden.
- Ze rookt altijd.
- Ze is altijd aan het roken.
Ik heb je altijd willen ontmoeten.
Blijf geloven.
Ze is altijd in het zwart gekleed.
Hij heeft Afrika voorgoed verlaten.
Je kunt altijd op Tom rekenen.
Ik zal er altijd voor u zijn.
Waarom ben je altijd te laat?
Het is altijd een genoegen om je te zien.
- Waarom hebt gij altijd die hoed op?
- Waarom heb je altijd die hoed op?
Je kunt je niet eeuwig verbergen.
Het wordt steeds kouder.
- Zij spijbelen de hele tijd.
- Ze spijbelen de hele tijd.
- Hij praat altijd over geld.
- Hij praat voortdurend over geld.
- Hij heeft het constant over geld.
Ik ben altijd erg zenuwachtig.
Hij is altijd bij mij.
Ik heb altijd in Boston gewoond.
Vrij moerassig, hier.
zal het een indruk achterlaten."
Het werkt iedere keer, niet?
Ik zal altijd van je houden.
- Hij heeft altijd angst.
- Hij is altijd bang.
Is het altijd zo?
Ik heb altijd honger.
Hij is altijd aan het leren.
Ze klagen altijd.
Waarom ik altijd?
Ze glimlacht altijd naar mij.
Hij is altijd gelukkig.
Toro is niet altijd hier.
Het weer wordt steeds warmer.
Het mooie is altijd vreemd.
Er zijn altijd mensen die sterven.
Ik heb altijd in Australië gewoond.
Zij gehoorzamen hun ouders niet altijd.
- Ik ben altijd fier over mijn familie.
- Ik ben altijd trots op mijn familie.
- U kunt altijd op ons rekenen.
- Je kan altijd op ons rekenen.
- Jullie kunnen altijd op ons rekenen.
Waarom ben je altijd te laat?
Uw zuster is mooi als altijd.
Tom zal er altijd voor je zijn.
Deze oude auto gaat constant kapot.
Zij kleedt zich altijd in het zwart.
Hij heeft altijd het hoogste woord.
Bloemen zijn altijd welkom.
Ze wordt steeds mooier.
Ze denkt dat ze altijd gelijk heeft.