Examples of using "Tommal" in a sentence and their dutch translations:
Ik ga met Tom.
Ik spreek met Tom.
We zijn vrienden geworden met Tom.
Dat is mijn probleem met Tom.
Heb je ooit met Tom gepraat?
Ik wil Tom graag ontmoeten.
We willen met Tom praten.
Ik heb net met Tom ontbeten.
We zouden met Tom moeten zijn.
Waarover waren jij en Tom aan het lachen?
Heb je ooit met Tom gepraat?
- Wat zullen ze met Tom doen?
- Wat gaan ze met Tom doen?
Ik heb net met Tom ontbeten.
Heb je ooit met Tom gepraat?
Dat is mijn probleem met Tom.
Tom en ik spelen vaak samen tennis.
Ik kon altijd goed opschieten met Tom.
Ik spreek Frans met Tom en Mary.
Niemand wil met Tom spelen.
- Knoei niet met Tom.
- Kloot niet met Tom.
God verhoede dat er iets met Tom gebeurt!
Het meisje dat met Tom spreekt, is Mary.