Examples of using "Kész" in a sentence and their dutch translations:
Het is klaar!
Klaar!
- Het is klaar!
- Het is gedaan!
Een zangwedstrijd.
Alles is klaar.
Ik ben klaar.
Het is een verdomde puinhoop.
Ben je klaar?
Is het avondeten klaar?
Het avondeten is klaar.
Het avondeten is bijna klaar.
Ons team is klaar.
Het avondeten is klaar.
Het eten is klaar.
Lunch is klaar.
Ik ben bijna klaar.
Is het ontbijt klaar?
- Het ontbijt is klaar.
- Het ontbijt is gereed.
Is het bad klaar?
Tom is niet klaar.
- Het bad is gereed.
- Het bad staat klaar.
Gedaan.
De koffie is klaar.
...tango is pure nostalgie.
Ik ben onvolledig.
Het avondeten is bijna klaar.
Ik ben nog steeds niet klaar.
Ik ben bereid u te helpen.
- Het werk is half gedaan.
- Het werk is voor de helft gedaan.
Nou, ik ben klaar.
Deze vis is klaar.
De taak is zo goed als afgewerkt.
Het avondeten is bijna klaar.
Taro, het eten is klaar!
Is het avondeten klaar?
Wanneer ben je klaar om te vertrekken?
- Alles is klaar.
- Alles is gereed.
Het eten is nog niet klaar.
DW: Ze was net een kleine Houdini.
'Dit is ongelooflijk.'
Ik ben bijna klaar.
Toms werk is bij lange na niet compleet.
De auto is klaar.
Is het ontbijt klaar?
Zijt ge allemaal klaar?
De geest is gewillig, maar het vlees is zwak.
- Dat werk moeten tegen morgen gedaan zijn.
- Dit werk moet morgen af zijn.
- Dit werk moet morgen klaar zijn.
Het bad staat klaar.
Een opengebroken hart is alert en levend en roept op tot actie.
Ik heb twee afschuwelijke jaren doorgemaakt.
- Laat me weten wanneer je klaar bent.
- Laat me maar weten wanneer je klaar bent.
Hij stond altijd klaar om mensen te helpen die problemen hadden.
Het portret wordt nog geschilderd.
Is het middageten klaar?
Ik zal je helpen wanneer ik met mijn werk klaar ben.
Hij is nu een kleine zeebioloog. Hij weet zo veel.
Ik ben bekaf.
De koffie is klaar.
We zijn nog niet klaar.
Ik ben al klaar.
Ben je klaar?
Mijn werk is zo goed als klaar.
Overdaad schaadt, middelmaat baat.
Nou, ik ben klaar.
Ik ben altijd klaar om je te helpen.
Ik ben uitgeput! Ik wil alleen naar huis gaan, een bad nemen en naar bed gaan.
- Ik heb mijn werk al af.
- Ik ben al klaar met mijn werk.
- Ik heb mijn werk al gedaan.
- Dit werk moet morgen af zijn.
- Dit werk moet morgen klaar zijn.
We zijn nog niet klaar.
Dat maakt me gek.