Examples of using "Japánul" in a sentence and their dutch translations:
- Spreekt u Japans?
- Spreek je Japans?
- Spreken jullie Japans?
Mary kan Japans spreken.
Ik spreek een beetje Japans.
Kan hij Japans spreken?
Spreek je Japans?
Ik leer Japans.
Wij spreken Japans.
Ik spreek geen Japans.
Hij kan Japans spreken.
Ik spreek een beetje Japans.
Ze spreekt thuis geen Japans.
Spreekt u Japans?
Ik moet Japans leren.
- Ze kan Japans spreken.
- Hij kan Japans spreken.
Sinds wanneer leer jij Japans?
Ik spreek goed Japans.
Spreekt er hier iemand Japans?
Hij praat erg goed Japans.
Ze spreekt thuis geen Japans.
Nicole spreekt heel goed Japans.
Het is moeilijk voor buitenlanders om Japans te leren.
Na het eten studeerde ze Japans.
Kan ik met iemand praten die Japans spreekt?
Ken je dokters die Japans spreken?
Weet gij of Lucy Japans spreekt?
- Ik weet niets van Japans; ik doe maar alsof.
- Ik kan helemaal geen Japans, ik doe maar alsof.
Ik moet Japans leren.