Examples of using "Beszél" in a sentence and their dutch translations:
Hij spreekt Chinees.
Spreekt hij Engels?
Zij spreekt Russisch.
Spreekt u Spaans?
Zij spreekt Russisch.
- Spreek je Hebreeuws?
- Spreekt u Hebreeuws?
- Spreken jullie Hebreeuws?
- Spreek je Oekraïens?
- Spreekt u Oekraïens?
- Spreken jullie Oekraïens?
Hij spreekt Arabisch.
Hij spreekt Engels.
Hij spreekt perfect Russisch.
Tom spreekt Frans.
Spreekt ze Engels?
Geld regeert de wereld.
Kan hij Frans spreken?
- Ze spreekt openhartig.
- Zij spreekt openhartig.
Ze spreekt Duits.
Hij praat goed.
- Iemand praat.
- Iemand is aan het praten.
- Spreek jij Bulgaars?
- Spreek je Bulgaars?
- Spreekt u Bulgaars?
Hij spreekt Portugees.
Spreekt hij met een accent?
Ze praat veel.
Ze spreekt luid.
- Spreek je Duits?
- Spreekt u Duits?
- Spreken jullie Duits?
Hij spreekt Frans.
Zij kan Spaans spreken.
Tom spreekt.
- Spreek je Engels?
- Spreekt u Engels?
Hij spreekt Chinees.
- Spreek je Hebreeuws?
- Spreekt u Hebreeuws?
Wie spreekt er?
Waarover heeft hij het?
Ze spreekt altijd Engels.
Hij spreekt geen Engels.
- Spreek je Slowaaks?
- Spreekt u Slowaaks?
- Spreken jullie Slowaaks?
- Spreekt u Hongaars?
- Spreken jullie Hongaars?
- Spreek je Hongaars?
Ze spreekt behoorlijk goed Engels.
- Diegene die het weet, zwijgt en diegene die spreekt is onwetend.
- Wie het weet, zwijgt en wie spreekt, is onwetend.
Ze spreekt thuis geen Japans.
Spreekt u Sloveens?
Spreekt u Slowaaks?
Spreekt u Russisch?
over de gezondheidszorg voor patiënten.
- Spreekt u Engels?
- Spreken jullie Engels?
Spreekt u Japans?
Hij spreekt te snel.
Hij spreekt 10 talen.
Hij spreekt vloeiend Frans.
- Mijn moeder spreekt traag.
- Mijn moeder spreekt langzaam.
Ze spreekt altijd Engels.
Waar heeft ze het over?
- Spreekt u Nederlands?
- Spreek je Nederlands?
- Spreken jullie Nederlands?
Zij spreekt Russisch.
Hij spreekt vloeiend Engels.
Hij spreekt perfect Russisch.
Hij spreekt vloeiend Chinees.
Hij spreekt Arabisch.
Hij spreekt geen Engels.
Ze spraken over liefde.
Tom spreekt Frans.
Ze spreekt nauwelijks Engels.
Waar hebt u het over?
Spreekt u Frans?
Paul praat veel.
Wie spreekt er Frans?
Hij spreekt ook Russisch.
- Hij liegt.
- Zij liegt.
- Hij vertelt leugens.
- Zij vertelt leugens.
Jane is met iemand aan het praten.