Examples of using "Schlief" in a sentence and their dutch translations:
- Tom sliep.
- Tom was aan het slapen.
Ik was aan het slapen.
- Hij sliep.
- Hij was aan het slapen.
Maria sliep.
Zij sliep.
Tom sliep.
Sliep Tom?
- Tom sliep buiten.
- Tom heeft buiten geslapen.
- Hij is ingedommeld.
- Hij dommelde in.
Tom sliep nog.
Tom viel in slaap.
De stad lag te slapen.
Hij sliep een uur.
Ik viel in de bus in slaap.
- Ik viel niet in slaap.
- Ik ben niet in slaap gevallen.
- Tom sliep diep.
- Tom was diep in slaap.
Toen Marko kwam, sliep ik.
Hij heeft goed geslapen.
Niemand sliep.
Tom sliep op de luchtmatras.
Tom sliep als een roos.
Hij sliep onder een boom.
Tom sliep op het luchtbed.
Zij heeft een paar uur geslapen.
Tom viel in slaap op zijn werk.
Tom sliep maar vier uur.
Tom sliep in een hangmat.
- Hij sliep als een os.
- Hij sliep als een roos.
Toen Marko kwam, sliep ik.
Ik viel in slaap.
Ze viel in slaap.
Tom sliep twaalf uur aan één stuk.
Tijdens zijn slaap snurkte hij luid.
Hij sliep acht uur aan een stuk.
De kat sliep op de tafel.
Ik viel in slaap voor mijn vader thuiskwam.
Het jongetje lag in zijn bed te slapen.
De baby viel in slaap.
Tom viel in slaap met zijn bril op.
Zo gauw ik zat, viel ik in slaap.
Hij heeft negen uur geslapen.
En toen zette ik de tv uit en ging slapen.
Dima sliep met 25 mannen in één nacht en bracht ze daarna om het leven.
Tom viel in een diepe slaap.
De kat sliep op de tafel.
Ik was aan het slapen toen mijn trein in het station aankwam. Daarom ben ik niet uitgestapt.