Translation of "Namen" in Dutch

0.173 sec.

Examples of using "Namen" in a sentence and their dutch translations:

Namen, Dinge.

Namen, dingen.

- Lernt diese Namen auswendig.
- Lern diese Namen auswendig.

Leer deze namen uit het hoofd.

- Schreiben Sie hierher Ihren Namen!
- Schreibe hierher deinen Namen!
- Schreib hier deinen Namen auf.

- Schrijf je naam hier op.
- Noteer je naam hier.

Unter welchem Namen?

Onder welke naam?

Ihren Namen, bitte.

Je naam, alsjeblieft.

Namen sind wegzulassen.

Namen mogen weggelaten worden.

- Ich habe seinen Namen vergessen.
- Ich hab seinen Namen vergessen.

Ik ben zijn naam vergeten.

- Tom weiß nicht meinen Namen.
- Tom kennt meinen Namen nicht.

Tom kent mijn naam niet.

- Tom möchte deinen Namen wissen.
- Tom will deinen Namen wissen.

Tom wil weten hoe je heet.

- Bitte nennen Sie mir Ihren Namen.
- Sag mir bitte deinen Namen.
- Bitte sagen Sie mir Ihren Namen.

Vertel me alsjeblieft je naam.

- Bitte nennen Sie mir Ihren Namen.
- Bitte sagen Sie mir Ihren Namen.
- Bitte sag mir deinen Namen.

Vertel me alsjeblieft je naam.

Jeder kennt seinen Namen.

Iedereen kent zijn naam.

Tom nannte keine Namen.

Tom noemde geen namen.

Lern diese Namen auswendig.

Leer deze namen uit het hoofd.

Ich kenne seinen Namen.

- Ik ken zijn naam.
- Ik weet zijn naam.

Er vergaß seinen Namen.

- Hij is zijn naam kwijt.
- Hij is zijn naam vergeten.

Ich vergesse ständig Namen.

Ik vergeet voortdurend namen.

Ich benötige seinen Namen.

Ik heb haar naam nodig.

- Schreib deinen Namen in Großbuchstaben.
- Schreiben Sie Ihren Namen bitte in Großbuchstaben.
- Schreiben Sie Ihren Namen in Großbuchstaben.

- Schrijf uw naam in hoofdletters.
- Schrijf je naam in hoofdletters.
- Schrijf jullie naam in hoofdletters.

- Die meisten Jungen kennen seinen Namen.
- Die meisten Jungs kennen seinen Namen.

De meeste jongens weten hoe hij heet.

- Du kennst nicht zufällig seinen Namen?
- Kennst du nicht zufällig seinen Namen?

Kent ge toevallig niet zijn naam?

- Ich habe seinen Namen vollkommen vergessen.
- Ich habe seinen Namen komplett vergessen.

Zijn naam ben ik helemaal vergeten.

Schreiben Sie bitte Ihren Namen.

Schrijf uw naam alstublieft.

Sag mir bitte deinen Namen.

Vertel me alsjeblieft je naam.

Ich kenne seinen Namen nicht.

Ik ken zijn naam niet.

Kennst du seinen Namen nicht?

- Weet je zijn naam niet?
- Weet je niet hoe hij heet?

Haben Sie auch einen Namen?

Heeft u ook een naam?

Ich habe seinen Namen vergessen.

- Ik ben zijn naam vergeten.
- Ik ben haar naam kwijt.
- Ik ben zijn naam kwijt.

Ich vergesse oft ihren Namen.

Ik vergeet vaak haar naam.

Schreibe mit Bleistift deinen Namen!

Schrijf uw naam met potlood.

Niemand kennt seinen echten Namen.

Niemand kent zijn echte naam.

Komm und schreib deinen Namen.

Kom en schrijf uw naam.

Sagen Sie mir Ihren Namen?

Mag ik uw naam weten alstublieft?

Ich hab seinen Namen vergessen.

Ik ben zijn naam vergeten.

Ich kenne ihren Namen nicht.

Ik ken haar naam niet.

Kennst du Toms richtigen Namen?

Ken jij Tom zijn echte naam?

Ich habe den Namen vergessen.

Ik ben de naam vergeten.

Ich habe meinen Namen vergessen.

Ik ben mijn naam vergeten.

Tom will deinen Namen wissen.

Tom wil weten hoe je heet.

- Der Vorfall machte seinen Namen bekannt.
- Der Vorfall hat seinen Namen bekannt gemacht.

Het voorval heeft zijn naam bekend gemaakt.

- Ich vergesse ständig die Namen von Leuten.
- Ich vergesse immer die Namen der Leute.
- Ich vergesse immer die Namen von Leuten.

Ik vergeet altijd namen van mensen.

- Schreiben Sie Ihren Namen bitte mit Bleistift.
- Bitte schreibe deinen Namen mit Bleistift.
- Bitte benutzen Sie einen Bleistift, um Ihren Namen aufzuschreiben.
- Bitte benutze einen Bleistift, um deinen Namen aufzuschreiben.

Schrijf uw naam met potlood, alstublieft.

- Kannst du dich an seinen Namen erinnern?
- Kannst du dich an ihren Namen erinnern?

Kun je je zijn naam herinneren?

- Erinnerst du dich nicht an meinen Namen?
- Erinnern Sie sich nicht an meinen Namen?

Herinner je je mijn naam niet?

- Ich weiß seinen Namen nicht mehr.
- Ich kann mich nicht an seinen Namen erinnern.

- Ik kan me zijn naam niet herinneren.
- Ik kan me niet zijn naam herinneren.

- Wie hast du meinen Namen erfahren?
- Wie haben sie meinen Namen in Erfahrung gebracht?

Hoe ben je achter mijn naam gekomen?

- Ich erinnere mich nicht an seinen Namen.
- Ich kann mich an seinen Namen nicht erinnern.
- Ich kann mich nicht an seinen Namen erinnern.

- Ik kan me zijn naam niet herinneren.
- Ik kan me niet zijn naam herinneren.

Wir gaben unserer Entdeckung diesen Namen:

We gaven onze ontdekking zijn naam:

Ihr Sohn hat den Namen John.

De naam van hun zoon is John.

Er kann kaum seinen Namen schreiben.

Hij kan nauwelijks zijn naam schrijven.

Schreib deinen Namen hier unten hin.

Schrijf je naam hier op.

Ich kenne seinen echten Namen nicht.

Zijn echte naam ken ik niet.

Jeder kann seinen eigenen Namen schreiben.

Iedereen kan zijn eigen naam schrijven.

Er reiste unter einem anderen Namen.

Hij reisde onder een andere naam.

Schreiben Sie Ihren Namen in Großbuchstaben.

- Schrijf uw naam in hoofdletters.
- Schrijf je naam in hoofdletters.
- Schrijf jullie naam in hoofdletters.
- Schrijf jouw naam in hoofdletters.

Wie spricht man ihren Namen aus?

- Hoe spreek je haar naam uit?
- Hoe spreek jij haar naam uit?

Wie spricht man deinen Namen aus?

Hoe spreek je jouw naam uit?

Mach vor deinem Namen ein Kreuz.

Zet een kruisje voor je naam.

Sie rief ihn bei seinem Namen.

Ze riep hem bij zijn naam.

Du kennst nicht zufällig seinen Namen?

Kent ge toevallig niet zijn naam?

Ich habe seinen Namen ganz vergessen.

Ik ben zijn naam helemaal vergeten.

Tom spricht meinen Namen falsch aus.

Tom spreekt mijn naam verkeerd uit.

Die Fremde hat keinen italienischen Namen.

De vreemdeling heeft geen Italiaanse naam.

Schreib deinen Namen mit dem Bleistift!

Schrijf uw naam met potlood.

- In Gottes Namen!
- Um Gottes willen!

In Gods naam!

Kennst du nicht zufällig seinen Namen?

Kent ge toevallig niet zijn naam?

Ich habe seinen Namen komplett vergessen.

Ik ben zijn naam helemaal vergeten.

Ich fragte ihn nach seinem Namen.

Ik vroeg hem naar zijn naam.

Die ganze Welt kennt seinen Namen.

Iedereen kent zijn naam.

Nennen Sie die Dinge beim Namen.

Laten we een kat een kat noemen.

- Ich erinnere mich nicht mehr an seinen Namen.
- Ich erinnere mich nicht an seinen Namen.

Ik herinner mij zijn naam niet meer.