Examples of using "Hans" in a sentence and their dutch translations:
John is slim.
Hans is een Duits zakenman.
Mijn Duitse vriend heet Hans.
Wat een sukkel die Jean!
- Jean kijkt naar de tulp.
- Jean bekijkt de tulp.
Wanneer zal Hans terugkomen uit Nederland?
- Je moet een oude hond geen kunstjes leren.
- Je moet een oude aap geen smoelen leren trekken.
Tom heeft gewonnen maar Hans daarentegen heeft verloren.
Kop op, Johan. Er zijn meer vissen in de zee.
Zijn fabels hebben van Hans Christian Andersen de bekendste Deen ter wereld gemaakt.
Hans Christian Andersen is, naast de gebroeders Grimm, de beroemdste sprookjesverteller ter wereld.
Johannes wist niet hoe hij aan zijn vrouw moest uitleggen dat hij zijn werk opgezegd had.