Examples of using "Durstig" in a sentence and their dutch translations:
We hadden dorst.
Tom had dorst.
Hij had dorst.
Ik heb nu dorst.
- Ik werd met dorst wakker.
- Ik ben met dorst wakker geworden.
Ik had erg dorst.
Ik heb zo'n dorst.
We hadden allebei veel dorst.
Hij had dorst.
Ik heb dorst.
Tom zei dat hij dorst had.
- Ik wist wel dat Tom dorst zou hebben.
- Ik wist dat Tom dorst zou hebben.
Tom had dorst.
Heb je dorst?
Ik drink water, want ik heb dorst.
Ik sterf van de dorst.
De jongen krijgen dorst. De pasgeborene is helemaal uitgeput.
Je kan je niet voorstellen hoe dorstig ik ben.
Ik wil water drinken.
Ik heb op het moment geen dorst.
- Hebt u dorst?
- Heb je dorst?
- Hebben jullie dorst?
Het lijkt erop dat je hond dorst heeft.
Ik heb nog steeds dorst.