Examples of using "Avril" in a sentence and their dutch translations:
Mei komt na april.
School begint in april.
Het is één april.
De school begint op tien april.
De school begint op acht april.
Regent het in mei, dan is april voorbij.
In april zal hij uit Japan weggaan.
De zomertijd begint op drie april.
April is de vierde maand van het jaar.
In april wordt hij tien jaar.
Ik kijk ernaar uit je in april te zien.
April doet wat hij wil.
Ik kijk ernaar uit je in april te zien.
In Japan begint het nieuwe schooljaar in april.
Hier ons antwoord op uw faxbericht van 1 april.
In april waren er niet veel vakantiegangers op het eiland.
Maar in april 1814 was hij een van de maarschalks die Napoleon confronteerde met
In april was Ney - uitgesproken als altijd - een van de eersten die Napoleon confronteerde met de realiteit
Op een april zal Nanyo Foods Co Ltd verhuizen naar zijn nieuw gebouw in Yokohama.
Januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november en december zijn de twaalf maanden van het jaar.
De maanden van het jaar zijn: januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november, december.
Johannes-Paulus II was de eerste paus, die zijn Paaszegen ook in Esperanto uitsprak, namelijk op 3 april 1994; de Kerstwens van dat jaar was eveneens in Esperanto. Hij ging daarmee verder in de volgende jaren en zijn opvolger deed dat ook.