Examples of using "Swiss" in a sentence and their dutch translations:
- Hij is Zwitsers.
- Hij is een Zwitser.
Zij is een Zwitser.
Tom houdt van Emmentaler.
Een Zwitsers toestenbord heeft geen ß.
Tom heeft een Zwitserse bankrekening.
De Zwitserse Garde beschermt de paus.
Een Zwitsers toestenbord heeft geen ß.
Tom at een plak Zwitserse kaas.
Ik ben geen Liechtensteiner, maar een Zwitser.
De Zwitserse frank is aan de euro gekoppeld.
De meeste Zwitsers spreken twee of drie talen.
Ik vlieg over de spectaculaire Zwitserse Alpen.
Ik vlieg over de Zwitserse Alpen.
De Zwitserse vlag heeft maar twee kleuren, niet drie.
Nergens ter wereld is het zo mooi als in de Zwitserse Alpen.
Hij werd vergezeld door kolonel Henri Jomini, een Zwitserse officier en militair theoreticus.