Examples of using "Story" in a sentence and their dutch translations:
- Dat is een mooi verhaal.
- Dat is een leuk verhaal.
Het verhaal klinkt echt.
Maar dit is het verhaal ìn dat verhaal:
- Ga door met je verhaal.
- Vertel verder.
- Ga verder met je verhaal.
- Wat een raar verhaal!
- Wat een bizar verhaal!
Zijn verhaal is waar.
- Dat verhaal klinkt geloofwaardig.
- Het verhaal klinkt echt.
- Het verhaal dwaalde af.
- Het verhaal is afgedwaald.
- Punt uit.
- Einde verhaal.
Wat is hun verhaal?
Beëindig het verhaal.
punt.
Ga door met je verhaal.
Wat een gaaf verhaal, maat.
Dit is een waargebeurd verhaal.
Het verhaal eindigde plotseling.
- Wat een raar verhaal!
- Wat een bizar verhaal!
- Zijn verhaal klinkt raar.
- Zijn verhaal klinkt vreemd.
Zijn verhaal kan niet waar zijn.
Belle's verhaal ging viraal.
maar dat is een ander verhaal.
Geen nieuw restauratieverhaal!
Vertel me het verhaal.
Dat is een ongelofelijk verhaal.
- Dat verhaal klinkt geloofwaardig.
- Het verhaal klinkt echt.
Het verhaal eindigt gelukkig.
Zijn verhaal is waar.
Zijn verhaal was interessant.
- Zijn verhaal klinkt raar.
- Zijn verhaal lijkt vreemd.
Is zijn verhaal waar?
Was haar verhaal waar?
Wat een geweldig verhaal!
Het is een waargebeurd verhaal.
Dat is een mooi verhaal.
Maar dat is een ander verhaal.
Het is een inspirerend verhaal.
Tom genoot van Mary's verhaal.
Vertel me een verhaal.
Zijn verhaal klinkt correct.
Het verhaal loopt goed af.
Wat een bizar verhaal!
Toms verhaal is niet ongewoon.
Lees het verhaal hardop.
Ga alsjeblieft verder met je verhaal.
Wat een triest verhaal.
Dat verhaal lijkt waar te zijn.
Ik ken het hele verhaal.
- Wat een raar verhaal!
- Wat een bizar verhaal!
Je hebt dit verhaal eerder gehoord.
En toen veranderde het verhaal
Kan zijn verhaal waar zijn?
- Verschillende kranten publiceerden het verhaal.
- Verschillende kranten hebben het verhaal gepubliceerd.
Ga verder met je verhaal.
Zijn verhaal was de eenvoud zelve.
Zijn verhaal was verzonnen.
Hij verzon dat verhaal.
Vertel me het hele verhaal.
Zijn verhaal deed ons lachen.
- Ik zal u mijn verhaal vertellen.
- Ik zal jou mijn verhaal vertellen.
Dat is een mooi verhaal.
Kan iemand uw verhaal bevestigen?
Ga alsjeblieft verder met je verhaal.
Het verhaal was heel interessant.
Ik geloof dit verhaal niet.
Tom gelooft dat verhaal echt.
Ik geloof dat verhaal niet.
Hij kon haar verhaal niet geloven.
Ik heb het verhaal niet gelezen.