Examples of using "Keys" in a sentence and their dutch translations:
- Ik heb mijn sleutels verloren.
- Ik ben mijn sleutels kwijt.
- De sleutels, alsjeblieft.
- De sleutels, alstublieft.
Heb je de sleutels nodig?
Dit zijn niet mijn sleutels.
Ik liet mijn sleutels vallen.
Hier zijn je sleutels.
Dit zijn niet mijn sleutels.
Ik heb mijn sleutels nodig.
Geef Tom zijn sleutels.
Heb je sleutels nodig?
Ik heb mijn sleutels gevonden.
Ik heb mijn sleutels verloren.
Waar zijn je sleutels?
Tom gaf Maria de sleutels.
- Ik denk dat ik mijn sleutels kwijt ben.
- Volgens mij ben ik mijn sleutels kwijt.
Ik denk dat ik mijn sleutels kwijt ben.
Breng de sleutels naar je broer.
"Hoeveel sleutels?" vroeg Pepperberg.
Waar zijn je autosleutels?
Waar zijn uw sleutels, Tom?
Tom gooide de sleutels naar Mary.
Ze is de autosleutels verloren.
Hebt u de sleutels nodig?
- Heb jij je sleutels?
- Heb jij de sleutels?
Ik kon mijn sleutels niet vinden.
Tom gaf Mary de sleutels.
Heb jij de sleutels?
Ik ben mijn huissleutels kwijtgeraakt.
Zijn dit jouw autosleutels?
Hij zocht zijn sleutels.
Het is mogelijk dat ik mijn sleutels vergeten ben.
- De sleutels liggen op tafel.
- De sleutels liggen op de tafel.
Heeft Tom zijn sleutels al gevonden?
Breng de sleutels naar je broer.
De sleutels zaten in mijn tas.
Tom gaf Mary de sleutels.
Waar heeft ze mijn sleutels gelaten?
Waar heeft ze mijn sleutels gevonden?
De sleutels liggen op mijn bureau.
Waar heb ik mijn sleutels gelegd?
Tom zoekt zijn autosleutel.
De vingers bewogen snel over het klavier.
- Waarom zou ik jouw autosleutels aannemen?
- Waarom zou ik jouw autosleutels afpakken?
De vingers bewogen snel over het klavier.
Tom stak de sleutels in zijn zak.
Ik heb de sleutels op de tafel gelegd.
- Ik ben mogelijkerwijs mijn sleutels vergeten.
- Het is mogelijk dat ik mijn sleutels vergeten ben.
Ik heb de sleutels teruggevonden die ik kwijt was.
Weet jij waar Tom de sleutels heeft neergelegd?
Helpt ge mij mijn sleutels te zoeken?
Ik heb de hele dag mijn sleutels lopen te zoeken.
- Yanni heeft zijn sleutels op de sofa gevonden.
- Yanni heeft zijn sleutels op de zetel gevonden.
- Yanni heeft zijn sleutels op de bank gevonden.
Weet je waar mijn sleutel is?
Ik zoek mijn sleutels. Heb jij ze gezien?
Ik kan me niet exact herinneren waar ik mijn sleutels heb gestopt.
Ik moet mijn huissleutels vinden.
Verdorie, waar heb ik godsnaam mijn sleutels neergelegd?
Ze is de autosleutels verloren.
Tom pakte zijn sleutels en stopte deze in zijn zak.
Verdorie, waar heb ik godsnaam mijn sleutels neergelegd?
Ik heb mijn sleutels op tafel laten liggen. Wilt ge ze mij brengen?
"Wat is er aan de hand?" "De sleutel is verdwenen." "Welke sleutel?" "De fietssleutel."
Terwijl de kassamedewerker zich omdraaide om op een paar sleutels te klikken, dacht hij terug aan hoe hij in deze puinhoop terecht was gekomen. De leider van de bende heeft een zus genaamd Mary, op wie Tom verliefd is sinds groep vijf. En sinds ze in de brugklas bij dezelfde Franse lessen waren geplaatst, realiseerde ze zich dat ze hem ook leuk vond. Ze deelden allebei een voorliefde voor robots en talen, en wilden naar dezelfde school.