Examples of using "Imam" in a sentence and their dutch translations:
Yanni belde de imam.
Onze imam is erg oud.
Sami ontmoette een imam uit Egypte.
Deze moskee heeft een nieuwe imam nodig.
De imam sprak in het Arabisch.
Sami ontmoette een imam uit Egypte.
Sami wilde de imam spreken.
Sami heeft een imam ontmoet en hij komt uit Egypte.
- Sami dacht dat de imam over hem sprak.
- Sami dacht dat de imam over hem aan het praten was.
Sami was de imam van de enige moskee in de stad.
Sami was toevallig de imam van een plaatselijke moskee.
- De imam gaf Sami gratis een exemplaar van de Koran.
- De imam gaf Sami gratis een kopie van de Koran.
Sami en Layla waren getrouwd door een imam in een moskee.
Yanni ging naar de moskee om de imam daar alles over te vertellen.