Examples of using "Finnish" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben Fins.
Hij is Fins.
- Het Fins is voltooid.
- Het Fins is er geweest.
- Ik ben niet Fins.
- Ik ben geen Fin.
Ik spreek Fins.
Fins leren kost tijd.
De Finnen spreken Fins.
- Spreek je Fins?
- Spreekt u Fins?
- Spreken jullie Fins?
Ik spreek geen Fins.
Marika heeft me wat Fins geleerd.
Waar is de Finse ambassade?
Is het in het Fins geschreven?
Finland wordt in het Fins "Suomi" genoemd.
Fins is een zeer interessante taal.
Fins is de taal van mijn vrouw.
Het Hongaars, Fins en Ests zijn Oeraalse talen.
- Ik ben Fin, maar ik spreek ook Zweeds.
- Ik ben Fins maar ik spreek ook Zweeds
Wil je dat ik Fins of Engels spreek?
Willen jullie dat ik Fins of Engels spreek?
Marika is Finse, maar ze spreekt Duits zoals de Duitsers.
Het Hongaars wordt, hoewel gesproken in Europa, niet beschouwd als een Indo-Europese taal, net als het Fins en het Baskisch.