Translation of "Snel" in Spanish

0.064 sec.

Examples of using "Snel" in a sentence and their spanish translations:

Snel!

¡Rápido!

- Zij leert snel.
- Ze leert snel.

Aprende rápido.

- Snel!
- Vlug!

¡Rápido!

Loop snel!

¡Caminá rápido!

Kom snel!

¡Ven rápido!

Wees snel.

Hazlo rápido.

Kom snel.

Vengan rápido.

- Tom at snel.
- Tom heeft snel gegeten.

Tom comió rápidamente.

- Kom snel terug.
- Kom snel.
- Kom spoedig.

Vuelve pronto.

- Je bent snel hersteld.
- U bent snel hersteld.
- Jullie zijn snel hersteld.
- Je bent snel weer bijgekomen.
- U bent snel weer bijgekomen.
- Jullie zijn snel weer bijgekomen.

Te recuperaste rápido.

- Kom snel!
- Kom vlug!
- Kom snel.
- Kom spoedig.

¡Vení rápido!

- Hij kan snel zwemmen.
- Ze kan snel zwemmen.

Él puede nadar rápido.

- Breng hem snel binnen.
- Breng het snel binnen.

Traelo pronto.

- Hij is heel snel.
- Hij is erg snel.

Él es muy rápido.

- Hij wordt snel moe.
- Hij is snel vermoeid.

- Él se cansa fácilmente.
- Se cansa con facilidad.

We gaan snel.

¡Vamos rápido!

Hij spreekt snel.

Él habla rápido.

Dat was snel!

¡Qué rápido!

Lynn rent snel.

Lynn corre rápido.

Betty rijdt snel.

Betty conduce rápido.

Schrijf me snel!

¡Escríbeme pronto!

Kom op! Snel!

¡Vamos! ¡Rápido!

Niet zo snel!

¡No tan rápido!

Word snel beter!

¡Que te mejores pronto!

Hij leert snel.

- Él aprende rápidamente.
- Él aprende rápido.
- Aprende rápido.

Hij beweegt snel.

Él se mueve rápido.

Hij liep snel.

Caminaba a paso rápido.

Paarden rennen snel.

Los caballos corren rápido.

Ze sprak snel.

Ella habló rápido.

Hij loopt snel.

Camina rápido.

Kom snel terug.

Regresa pronto.

Jongens lopen snel.

Los niños corren rápido.

Doe het snel.

- Hazlo rápidamente.
- Hágalo rápido.

Ik leer snel.

Aprendo rápido.

Tom is snel.

Tom es rápido.

Ze zijn snel.

Son rápidos.

Tom leert snel.

Tom aprende rápido.

Hij komt snel.

Él vendrá pronto.

Eekhoorns bewegen snel.

Las ardillas se mueven velozmente.

Tijd verstrijkt snel.

El tiempo se pasa volando.

Papier brandt snel.

El papel se quema rápidamente.

Tom was snel.

Tom era veloz.

Ik spreek snel.

Hablo rápido.

Kom snel hierheen.

Ven aquí, rápido.

Zij verbrandt snel.

Su piel se quema con facilidad.

Hij stierf snel.

Tuvo una muerte rápida.

Tom spreekt snel.

Tom habla rápido.

Hij werkt snel.

Es rápido trabajando.

- Snel, help me!
- Schiet op, help me!
- Snel, help.

¡Rápido, ayúdame!

- Hij raakte al snel moe.
- Hij werd snel moe.

Él se cansó pronto.

- Hij wordt snel moe.
- Zij is snel vermoeid.
- Ze wordt vlug moe.
- Hij is snel vermoeid.

Se cansa con facilidad.

- Spreek alsjeblieft niet zo snel.
- Praat niet zo snel, alstublieft.

- No hable tan rápido, por favor.
- Por favor no hables tan rápido.

- Kom snel!
- Kom onmiddellijk.
- Kom vlug!
- Kom snel.
- Kom spoedig.

- ¡Ven rápido!
- ¡Vení rápido!

Dat is behoorlijk snel.

Eso es bastante rápido.

Het wordt snel donker.

¡Oscurece rápido!

Hij is best snel.

Es bastante rápida.

Snel beslissen. Kom op.

Decidan rápido. Vamos.

Onze gletsjers smelten snel

nuestros glaciares se están derritiendo rápidamente,

snel en efficiënt uitvoerde .

rápida eficacia.

Ik word snel hysterisch.

Me pongo histérico rápido.

Ratten vermenigvuldigen zich snel.

Las ratas se multiplican rápidamente.

Tom kan snel rennen.

Tom puede correr rápido.

Tom zwemt heel snel.

Tom nada muy rápido.

Loop niet zo snel.

No corras tan rápido.

Hoe snel ze loopt!

¡Qué rápido corre!