Translation of "Huis" in Japanese

0.011 sec.

Examples of using "Huis" in a sentence and their japanese translations:

- Waar is jouw huis?
- Waar is uw huis?
- Waar is jullie huis?

- お宅はどちらですか?
- おたく、どこ住み?
- 家はどこ?

- Jouw huis is groot.
- Uw huis is groot.
- Jullie huis is groot.

- あなたの家は大きいです。
- あなたの家は大きい。

- Haast je naar huis.
- Kom snel naar huis.

早く家に帰って来なさい。

- Wat een mooi huis!
- Wat een prachtig huis!

何て素敵なお家なの!

Dat huis is echt beter dan dit huis.

その家のほうがこの家より本当に良いです。

- Bekijk dit huis.
- Kijk eens naar dat huis.

あの家を見なさい。

- Dit is haar huis.
- Dat is haar huis.

- これは彼らの家です。
- あれは彼女の家だ。

- Dat is mijn huis.
- Dit is mijn huis.

あの家は私のものだ。

- Is dat uw huis?
- Is dat jouw huis?

- あれって、あなたのお家?
- あれが君の家?

Bel naar huis!

家に電話して!

Kom naar huis.

- 家に来て。
- 家に来いよ。
- 帰ってきなさい。
- 帰ってこい。
- 家に戻ってきなさい。

- Hij liep naar huis.
- Hij is naar huis gelopen.

彼は家まで歩いた。

- Wiens huis is dit?
- Van wie is dit huis?

この家は誰のですか。

- Ik wil naar huis.
- Ik wil naar huis gaan.

- 私は家へ帰りたい。
- お家に帰りたいです。

- Hij ging te voet naar huis.
- Hij liep naar huis.
- Hij is naar huis gelopen.
- Hij is te voet naar huis gegaan.

彼は家まで歩いた。

- Het is van het huis.
- Deze is van het huis.

こちらはサービスでございます。

- Hij is van huis weg.
- Hij is het huis uit.

家にはいない。

- Het spookt in dat huis.
- Het spookt in het huis.

あの家には幽霊がでる。

We gingen naar huis.

帰ることにしました

Het huis is verkocht.

その家は売られてしまった。

Het huis is gekocht.

その家は買い取られた。

Mijn huis is groot.

- 私の家は大きい。
- 私の家は大きいです。
- うちの家、でかいんだよ。

Ga nu naar huis.

もう家に帰りなさい。

Mijn huis is verzekerd.

私の家には火災保険がかけてある。

Ik moet naar huis.

- 家に帰らなくちゃ。
- 家に帰らなきゃ。

Dit is haar huis.

これは彼女の家です。

Het huis is klein.

その家は小さい。

Waar is haar huis?

彼女の家はどこですか。

Het huis is afgebrand.

- 家は全焼した。
- その家は焼け落ちた。

Dit huis is beroemd.

あの家は有名です。

Dat is zijn huis.

- あれは彼の家だ。
- あれは彼の家です。

Waar is uw huis?

家はどこ?

Dat is haar huis.

あれは彼女の家だ。

Wat een mooi huis!

何て素敵なお家なの!

Kom meteen naar huis.

すぐに帰りなさい。

Dit is hun huis.

これは彼らの家です。

Dat is ons huis.

あれは私たちの家です。

Het huis staat leeg.

あのいえは今誰も人が入っていない。

Ik ging naar huis.

私は家に帰りました。

Hun huis wordt verbouwd.

彼らの家は改装中です。

Ik ga naar huis.

家に帰るよ。

Ik zie een huis.

家が見える。

Ze ging naar huis.

- 彼女は帰宅した。
- 彼女は家に帰った。

Dit is zijn huis.

これは彼の家です。

Is dat jouw huis?

- あれって、あなたのお家?
- あれが君の家?

Ons huis is schoon.

我が家はキレイです。

Toms huis is daarginds.

トムん家は、あっちだよ。

Dit is ons huis.

あれは私たちの家です。

- Hij is ver van huis weg.
- Hij is van huis weg.

家にはいない。

- Ik heb me naar huis gehaast.
- Ik haastte me naar huis.

急いで帰宅した。

- Je huis heeft een verfbeurt nodig.
- Je huis moet geverfd worden.

あなたの家はペンキ塗りが必要だ。

- Ge moogt naar huis gaan nu.
- Je kunt nu naar huis gaan.

君はもう家へ帰ってよろしい。

- Maak een schets van je huis.
- Maak een schets van uw huis.

君の家の見取り図を書いてよ。

- Twee gezinnen leven in hetzelfde huis.
- Twee gezinnen wonen in hetzelfde huis.

2つの家族が同じ家に住んでいる。

- Zij woont in een enorm huis.
- Ze woont in een gigantisch huis.

彼女はとても大きな家に住んでいる。

- Naoko woont in dat witte huis.
- Naoko woont in dit witte huis.

直子さんはあの白い家に住んでいます。

- Zijn lach galmde door het huis.
- Haar lach galmde door het huis.

彼女の笑い声が家にこだました。

Zijn huis rook naar koffie

家にはコーヒーの匂いが漂い

Niemand woont in dit huis.

- この家には誰も住んでいない。
- この家には誰も住んでないよ。

Ik breng je naar huis.

家まで送るよ。

Het huis staat in brand.

家が燃えている。

Tom is in het huis.

トムは家の中に居る。

Het huis is wit geverfd.

その家は白色に塗られている。

Dat huis staat te koop.

その家は売りに出ている。

Het huis stond op instorten.

その家は倒れかかっていた。

Het huis is te huur.

その家は貸家です。

Het huis stond in brand.

その家は一面火となった。

"Waar staat je huis?" "Daarzo."

「あなたの家はどこですか」「それは向こうです」

Haar huis is zeer modern.

彼女の家はたいへん現代的です。

Ze hebben een groot huis.

彼らは大きな家を持っている。

Hij bouwde een nieuw huis.

彼は新しい家を建てた。

Hij heeft een eigen huis.

彼は自分の家を持っている。

Hij werd het huis uitgegooid.

彼は家から放り出された。

Zijn huis stond in brand.

彼の家が燃えていた。

Ik moet naar huis gaan.

- 私は帰宅しなければいけません。
- 家に帰らなくちゃ。
- 家に帰らなきゃ。

Ik bouwde een nieuw huis.

私は新しい家を建てた。

Mag ik naar huis gaan?

私は帰宅してもよいですか。

Kom vanmiddag naar mijn huis.

今日の午後、私の家へ来なさい。

Dit huis is van steen.

この家は石で出来ている。

Het huis is in aanbouw.

その家は今建築中である。

Kijk eens naar dat huis.

あの家を見なさい。

Ik ben in het huis.

私は家にいます。

Ik wil niet naar huis.

帰りたくない。