Translation of "Kamer" in German

0.015 sec.

Examples of using "Kamer" in a sentence and their german translations:

- Is dat jouw kamer?
- Is dat uw kamer?
- Is dat jullie kamer?

Ist das dein Zimmer?

- Ik poets mijn kamer.
- Ik maak mijn kamer schoon.
- Ik reinig mijn kamer.

Ich wische mein Zimmer.

- Deze kamer is bevroren.
- Deze kamer is ijskoud.

Dieses Zimmer ist saukalt.

De enige vrije kamer is een dubbele kamer.

Das einzige freie Zimmer ist ein Doppelzimmer.

- Maak je kamer schoon.
- Maak uw kamer schoon.

- Mach dein Zimmer sauber.
- Räum dein Zimmer auf!

- Waar is je kamer?
- Waar is jullie kamer?

- Wo ist dein Zimmer?
- Wo ist Ihr Zimmer?
- Wo ist euer Zimmer?

- Hebt u een kamer?
- Heb je een kamer?

- Hast du ein Zimmer?
- Haben Sie ein Zimmer?

Kamer te huur.

Zimmer zu vermieten.

- Hij ging uit de kamer.
- Hij verliet de kamer.

- Er ging aus dem Zimmer.
- Er verließ den Raum.
- Er verließ das Zimmer.

- De kamer heeft twee vensters.
- De kamer heeft twee ramen.

Das Zimmer hat zwei Fenster.

- Je moet je kamer opruimen.
- Je moet je kamer kuisen.

Du musst dein Zimmer sauber machen.

- Hij ging de kamer binnen.
- Hij kwam de kamer binnen.

- Er kam in das Zimmer.
- Er betrat das Zimmer.
- Er hat das Zimmer betreten.

- De kamer is nogal klein.
- De kamer is vrij klein.

- Das Zimmer ist ziemlich klein.
- Der Raum ist ziemlich klein.

- Heb je een eigen kamer?
- Hebt ge een eigen kamer?

Hast du ein eigenes Zimmer?

Dit is kamer 839.

- Das ist Zimmer 839.
- Das ist Raum 839.

De kamer was warm.

Das Zimmer war warm.

Kom mijn kamer in.

Komm in mein Zimmer.

Deze kamer heeft airconditioning.

- Dieses Zimmer ist klimatisiert.
- Dieses Zimmer hat eine Klimaanlage.
- Dieses Zimmer verfügt über eine Klimaanlage.

Kom in de kamer.

- Komm ins Zimmer.
- Kommt ins Zimmer.
- Kommen Sie ins Zimmer.

Hou uw kamer proper.

- Halte dein Zimmer sauber.
- Haltet euer Zimmer sauber.
- Halten Sie Ihr Zimmer sauber.

De kamer was donker.

Das Zimmer war dunkel.

Dit is mijn kamer.

Dies ist mein Zimmer.

Hou je kamer schoon.

- Halte dein Zimmer sauber.
- Haltet euer Zimmer sauber.
- Halten Sie Ihr Zimmer sauber.

Hebt u een kamer?

Haben Sie noch Zimmer frei?

Waar is jullie kamer?

Wo ist euer Zimmer?

Waar is je kamer?

Wo ist dein Zimmer?

Hoeveel kost een kamer?

Wie viel kostet ein Zimmer?

Deze kamer is rustig.

Dieser Raum ist ruhig.

Maak de kamer schoon.

Reinige das Zimmer.

Hij verliet de kamer.

- Er ging aus dem Zimmer.
- Er verließ den Raum.
- Er verließ das Zimmer.

Wiens kamer is dit?

Wessen Zimmer ist das?

Is dat jouw kamer?

Ist das dein Zimmer?

De kamer was stil.

- Im Zimmer war Ruhe.
- Es war still im Zimmer.

De kamer was leeg.

Das Zimmer war leer.

Dit is Toms kamer.

- Das hier ist Toms Zimmer.
- Das ist Toms Zimmer.

Toms kamer is leeg.

Toms Zimmer ist leer.

Veeg mijn kamer schoon.

Feg mein Zimmer.

Blijf in je kamer.

Bleib auf deinem Zimmer!

Deze kamer is koud.

Dieses Zimmer ist kalt.

Hij verduisterde de kamer.

Er verdunkelte das Zimmer.

Blijf uit mijn kamer.

- Komm nicht in mein Zimmer!
- Kommen Sie nicht in mein Zimmer!

Maak je kamer schoon.

Putzt euer Zimmer.

Tom zijn kamer stinkt.

Bei Tom im Zimmer stinkt’s.

Heb je een kamer?

Hast du ein Zimmer?

- De kamer rook naar tabak.
- De kamer stonk naar tabak.
- In de kamer stonk het naar tabak.

Das Zimmer stank nach Tabak.

- Gelieve te wachten voor kamer 213.
- Wacht alstublieft voor kamer 213.

Bitte warten Sie vor Zimmer 213.

- Ze ging haar kamer in.
- Ze is haar kamer in gegaan.

Sie betrat ihr Zimmer.

- Ik heb kamer 5.
- Het nummer van mijn kamer is 5.

- Ich habe die Zimmernummer 5.
- Mein Zimmer hat die Nummer fünf.

- De kamer van mijnheer Johnson was een grote.
- De kamer van de heer Johnson was een grote kamer.

Das Zimmer von Herrn Johnson war ein großes Zimmer.

- Ik heb haar mijn kamer getoond.
- Ik heb hem mijn kamer getoond.
- Ik heb haar mijn kamer laten zien.

Ich habe ihr mein Zimmer gezeigt.

- Je moet je kamer schoon houden.
- U moet uw kamer schoon houden.

- Du musst dein Zimmer sauber halten.
- Sie müssen Ihr Zimmer sauber halten.

- Ga nou maar naar je kamer.
- Ga maar gewoon naar je kamer.

Gehe in dein Zimmer!

- Ze zijn beiden in de kamer.
- Ze zijn allebei in de kamer.

Sie sind beide im Zimmer.

- De kamer stonk naar tabak.
- In de kamer stonk het naar tabak.

Das Zimmer stank nach Tabak.

- Deze kamer is niet zo groot.
- Die kamer is niet zo groot.

Dieses Zimmer ist nicht so groß.

- Waarom ben jij in mijn kamer?
- Waarom ben je in mijn kamer?

Aus welchen Grund bist du in meinem Schlafzimmer?