Translation of "Duitsland" in German

- Woont u in Duitsland?
- Woon je in Duitsland?
- Wonen jullie in Duitsland?

Wohnst du in Deutschland?

- We zijn uit Duitsland.
- Wij komen uit Duitsland.

- Wir sind aus Deutschland.
- Wir kommen aus Deutschland.

- Ik ben uit Duitsland.
- Ik kom uit Duitsland.

Ich bin aus Deutschland.

- Ik hou van Duitsland.
- Ik houd van Duitsland.

Ich mag Deutschland.

Exporteert Duitsland graan?

Führt Deutschland Getreide aus?

Is Duitsland gevaarlijk?

Ist es in Deutschland gefährlich?

Duitsland is mooi.

Deutschland ist schön.

- In Noord-Duitsland zijn meer heides dan in Zuid-Duitsland.
- In Noord-Duitsland zijn meer heidenen dan in Zuid-Duitsland.

In Norddeutschland gibt es mehr Heiden als in Süddeutschland.

- Zij verhuisde naar Duitsland.
- Ze is naar Duitsland verhuisd.

- Sie ist nach Deutschland gezogen.
- Sie zog nach Deutschland.

- Duitsland grenst aan Nederland.
- Duitsland deelt een grens met Nederland.

Deutschland grenzt an die Niederlande.

- Hij weet alles van Duitsland.
- Hij weet alles over Duitsland.

Er weiß alles über Deutschland.

In Noord-Duitsland zijn meer heides dan in Zuid-Duitsland.

In Norddeutschland gibt es mehr Heiden als in Süddeutschland.

In Noord-Duitsland zijn meer heidenen dan in Zuid-Duitsland.

In Norddeutschland gibt es mehr Heiden als in Süddeutschland.

- Hij groeide op in Duitsland.
- Hij is opgegroeid in Duitsland.

Er ist in Deutschland aufgewachsen.

- Eten is goedkoop in Duitsland.
- Voedsel is goedkoop in Duitsland.

Lebensmittel sind in Deutschland günstig.

Zijn vaderland is Duitsland.

Sein Heimatland ist Deutschland.

Duitsland grenst aan Frankrijk.

Deutschland grenzt an Frankreich.

Duitsland grenst aan Nederland.

Deutschland grenzt an die Niederlande.

Duitsland heeft twee hoofdsteden.

Deutschland hat zwei Hauptstädte.

Pfirsichbaeumchen komt uit Duitsland.

Pfirsichbaeumchen ist aus Deutschland.

Duitsland heeft geen minimumloon.

In Deutschland gibt es keinen Mindestlohn.

Hij verhuisde naar Duitsland.

Er ist nach Deutschland gezogen.

Zij verhuisde naar Duitsland.

Sie zog nach Deutschland.

Hij komt uit Duitsland.

Er kommt aus Deutschland.

Wij komen uit Duitsland.

- Wir sind aus Deutschland.
- Wir kommen aus Deutschland.

Zuid-Duitsland is bergachtig.

Süddeutschland ist bergig.

Zij komt uit Duitsland.

Sie kommt aus Deutschland.

We zijn uit Duitsland.

Wir sind aus Deutschland.

Duitsland is geen Koerdistan.

Deutschland ist nicht Kurdistan.

Berlijn ligt in Duitsland.

Berlin ist in Deutschland.

Tom verhuisde naar Duitsland.

Tom zog nach Deutschland um.

Ik ben uit Duitsland.

Ich bin aus Deutschland.

Ik hou van Duitsland.

Ich mag Deutschland.

Tom gaat naar Duitsland.

Tom fährt nach Deutschland.

Ik woon in Duitsland.

Ich wohne in Deutschland.

Ik rij naar Duitsland.

Ich fahre nach Deutschland.

- Ik bezocht haar in Duitsland.
- Ik heb haar in Duitsland bezocht.

- Ich besuchte sie in Deutschland.
- Ich habe sie in Deutschland besucht.

- Wanneer ben je uit Duitsland teruggekomen?
- Wanneer ben je uit Duitsland weergekeerd?

- Wann bist du aus Deutschland zurückgekommen?
- Wann seid ihr aus Deutschland zurückgekommen?
- Wann sind Sie aus Deutschland zurückgekommen?

Duitsland is een parlementaire republiek.

Deutschland ist eine parlamentarische Republik.

Duitsland is een koud land.

Deutschland ist ein kaltes Land.

Duitsland ligt in Midden-Europa.

Deutschland liegt in Mitteleuropa.

Zijn er stranden in Duitsland?

- Gibt es Strände in Deutschland?
- Gibt es irgendwelche Strände in Deutschland?

Zijn er schorpioenen in Duitsland?

- Gibt es in Deutschland Skorpione?
- Gibt es Skorpione in Deutschland?

Zijn ouders kwamen uit Duitsland.

Seine Eltern kamen aus Deutschland.

Hij studeerde kunst in Duitsland.

Er hat in Deutschland Kunst studiert.

Is het koud in Duitsland?

Ist es in Deutschland kalt?

Zijn er overstromingen in Duitsland?

Gibt es in Deutschland Überschwemmungen?

Zijn er aardbevingen in Duitsland?

Gibt es in Deutschland Erdbeben?

Duitsland is een federale republiek.

Deutschland ist eine Bundesrepublik.

Mijn oom woont in Duitsland.

Mein Onkel wohnt in Deutschland.

Duitsland verzuipt in de mais!

Deutschland vermaist!

Het Perzikboompje komt uit Duitsland.

Das Pfirsichbäumchen kommt aus Deutschland.

Prostitutie is legaal in Duitsland.

Prostitution ist legal in Deutschland.

Ik wil naar Duitsland gaan.

Ich will nach Deutschland.

Duitsland is een vrij land.

Deutschland ist ein Land der Freiheit.

Ik bezocht haar in Duitsland.

Ich besuchte sie in Deutschland.

Duitsland is geen zonnig land.

Deutschland ist kein Sonnenstaat.

Eten is goedkoop in Duitsland.

Lebensmittel sind in Deutschland günstig.

Hij is opgegroeid in Duitsland.

Er ist in Deutschland aufgewachsen.